Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. klepper:
  2. klepperen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor klepper (Nederlands) in het Duits

klepper:

klepper [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de klepper
    der Klapper; die Rassel
    • Klapper [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Rassel [die ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor klepper:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Klapper klepper applaudisseur; hit; kasstuk; klapper; klepel; kleppel; knalbonbon; kraker; ratel; rotje; schlager; succes; succesnummer; successtuk; topper; treffer
Rassel klepper kinderspeeltje; klepel; kleppel; rammelaar; ratel

Verwante woorden van "klepper":


klepperen:

klepperen werkwoord (klepper, kleppert, klepperde, klepperden, geklepperd)

  1. klepperen
    klappern
    • klappern werkwoord (klappere, klapperst, klappert, klapperte, klappertet, geklappert)

Conjugations for klepperen:

o.t.t.
  1. klepper
  2. kleppert
  3. kleppert
  4. klepperen
  5. klepperen
  6. klepperen
o.v.t.
  1. klepperde
  2. klepperde
  3. klepperde
  4. klepperden
  5. klepperden
  6. klepperden
v.t.t.
  1. heb geklepperd
  2. hebt geklepperd
  3. heeft geklepperd
  4. hebben geklepperd
  5. hebben geklepperd
  6. hebben geklepperd
v.v.t.
  1. had geklepperd
  2. had geklepperd
  3. had geklepperd
  4. hadden geklepperd
  5. hadden geklepperd
  6. hadden geklepperd
o.t.t.t.
  1. zal klepperen
  2. zult klepperen
  3. zal klepperen
  4. zullen klepperen
  5. zullen klepperen
  6. zullen klepperen
o.v.t.t.
  1. zou klepperen
  2. zou klepperen
  3. zou klepperen
  4. zouden klepperen
  5. zouden klepperen
  6. zouden klepperen
diversen
  1. klepper!
  2. kleppert!
  3. geklepperd
  4. klepperend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor klepperen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
klappern klepperen klapperen; kletteren; rammelen

Verwante woorden van "klepperen":