Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. lepel:
  2. lepelen:
  3. Wiktionary:
  4. Gebruikers suggesties voor lepel:
    • gabel


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor lepel (Nederlands) in het Duits

lepel:

lepel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de lepel (eetlepel)
    der Löffel; der Eßlöffel
  2. de lepel (opscheplepel)
    der Löffel; der Schöpflöffel; die Kelle; der Schöpfer; die Schöpfkelle

Vertaal Matrix voor lepel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Eßlöffel eetlepel; lepel
Kelle lepel; opscheplepel scheplepel
Löffel eetlepel; lepel; opscheplepel
Schöpfer lepel; opscheplepel God; Here; auteur; creator; maker; makers; opscheplepels; schepper; scheppers; voortbrenger
Schöpfkelle lepel; opscheplepel scheplepel; schepvat
Schöpflöffel lepel; opscheplepel grote lepel; opscheplepels; pollepel; pollepels; scheplepel; scheplepels

Verwante woorden van "lepel":


Verwante definities voor "lepel":

  1. eetgerei waarmee je soep eet1
    • vorken, lepels en messen vormen het bestek1

Wiktionary: lepel

lepel
noun
  1. Besteck zum Schöpfen und Rühren von Flüssigkeiten, insbesondere von Breien, Getränken, Mus, Suppen und Soßen

Cross Translation:
FromToVia
lepel Löffel spoon — scooped utensil for eating (or serving)
lepel Löffelvoll spoonful — amount a spoon will hold

lepelen:

lepelen werkwoord (lepel, lepelt, lepelde, lepelden, gelepeld)

  1. lepelen (scheppen)
    schöpfen; schaufeln; löffeln
    • schöpfen werkwoord (schöpfe, schöpfst, schöpft, schöpfte, schöpftet, geschöpft)
    • schaufeln werkwoord (schaufele, schaufelst, schaufelt, schaufelte, schaufeltet, geschaufelt)
    • löffeln werkwoord (löffele, löffelst, löffelt, löffelte, löffeltet, gelöffelt)

Conjugations for lepelen:

o.t.t.
  1. lepel
  2. lepelt
  3. lepelt
  4. lepelen
  5. lepelen
  6. lepelen
o.v.t.
  1. lepelde
  2. lepelde
  3. lepelde
  4. lepelden
  5. lepelden
  6. lepelden
v.t.t.
  1. heb gelepeld
  2. hebt gelepeld
  3. heeft gelepeld
  4. hebben gelepeld
  5. hebben gelepeld
  6. hebben gelepeld
v.v.t.
  1. had gelepeld
  2. had gelepeld
  3. had gelepeld
  4. hadden gelepeld
  5. hadden gelepeld
  6. hadden gelepeld
o.t.t.t.
  1. zal lepelen
  2. zult lepelen
  3. zal lepelen
  4. zullen lepelen
  5. zullen lepelen
  6. zullen lepelen
o.v.t.t.
  1. zou lepelen
  2. zou lepelen
  3. zou lepelen
  4. zouden lepelen
  5. zouden lepelen
  6. zouden lepelen
diversen
  1. lepel!
  2. lepelt!
  3. gelepeld
  4. lepelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor lepelen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
löffeln lepelen; scheppen
schaufeln lepelen; scheppen delven; graven
schöpfen lepelen; scheppen in het leven roepen; lenen; maken; ontlenen; scheppen

Verwante woorden van "lepelen":


Verwante vertalingen van lepel