Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor overheersend (Nederlands) in het Duits

overheersend:

overheersend bijvoeglijk naamwoord

  1. overheersend (bazig)
    herrisch; herrschsüchtig; gebieterisch

Vertaal Matrix voor overheersend:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gebieterisch bazig; overheersend bevelend; heerszuchtig; onvermurwbaar; streng; strikt; stringent
herrisch bazig; overheersend gestreng; heerszuchtig; niet toegevend; onverbiddelijk; onverbiddelijke; onvermurwbaar; streng
herrschsüchtig bazig; overheersend heerszuchtig; onverbiddelijk; onverbiddelijke; onvermurwbaar

overheersen:

overheersen werkwoord (overheers, overheerst, overheerste, overheersten, overheerst)

  1. overheersen (machtiger zijn; beheersen; onderwerpen; heersen over)
  2. overheersen (gezaghebben; regeren; heersen; macht uitoefenen)
    regieren; herrschen; befehlen; kontrollieren; gebieten; kommandieren; steuern; lenken; beherrschen
    • regieren werkwoord (regiere, regierst, regiert, regierte, regiertet, regiert)
    • herrschen werkwoord (herrsche, herrschst, herrscht, herrschte, herrschtet, geherrscht)
    • befehlen werkwoord (befehle, befiehlst, befielht, befohl, befohlt, befohlen)
    • kontrollieren werkwoord (kontrolliere, kontrollierst, kontrolliert, kontrollierte, kontrolliertet, kontrolliert)
    • gebieten werkwoord (gebiete, gebietest, gebietet, gebot, gebotet, geboten)
    • kommandieren werkwoord (kommandiere, kommandierst, kommandiert, kommandierte, kommandiertet, kommandiert)
    • steuern werkwoord (steuere, steuerst, steuert, steuerte, steuertet, gesteuert)
    • lenken werkwoord (lenke, lenkst, lenkt, lenkte, lenktet, gelenkt)
    • beherrschen werkwoord (beherrsche, beherrscht, beherrschte, beherrschtet, beherrscht)
  3. overheersen (domineren; de overhand hebben)
    dominieren; überwiegen; herrschen; beherrschen; vorherrschen
    • dominieren werkwoord
    • überwiegen werkwoord (überwiege, überwiegst, überwiegt, überwog, überwogt, überwogen)
    • herrschen werkwoord (herrsche, herrschst, herrscht, herrschte, herrschtet, geherrscht)
    • beherrschen werkwoord (beherrsche, beherrscht, beherrschte, beherrschtet, beherrscht)
    • vorherrschen werkwoord (vorherrsche, vorherrschst, vorherrscht, vorherrschte, vorherrschtet, vorherrscht)

Conjugations for overheersen:

o.t.t.
  1. overheers
  2. overheerst
  3. overheerst
  4. overheersen
  5. overheersen
  6. overheersen
o.v.t.
  1. overheerste
  2. overheerste
  3. overheerste
  4. overheersten
  5. overheersten
  6. overheersten
v.t.t.
  1. heb overheerst
  2. hebt overheerst
  3. heeft overheerst
  4. hebben overheerst
  5. hebben overheerst
  6. hebben overheerst
v.v.t.
  1. had overheerst
  2. had overheerst
  3. had overheerst
  4. hadden overheerst
  5. hadden overheerst
  6. hadden overheerst
o.t.t.t.
  1. zal overheersen
  2. zult overheersen
  3. zal overheersen
  4. zullen overheersen
  5. zullen overheersen
  6. zullen overheersen
o.v.t.t.
  1. zou overheersen
  2. zou overheersen
  3. zou overheersen
  4. zouden overheersen
  5. zouden overheersen
  6. zouden overheersen
en verder
  1. ben overheerst
  2. bent overheerst
  3. is overheerst
  4. zijn overheerst
  5. zijn overheerst
  6. zijn overheerst
diversen
  1. overheers!
  2. overheerst!
  3. overheerst
  4. overheersend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor overheersen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
befehlen gezaghebben; heersen; macht uitoefenen; overheersen; regeren aanvoeren; afkondigen; bevel voeren over; bevelen; commanderen; decreteren; dicteren; dwingen; forceren; gebieden; gelasten; leiden; leidinggeven; opdragen; ordonneren; verordenen; verordineren; verordonneren; voorschrijven
beherrschen de overhand hebben; domineren; gezaghebben; heersen; macht uitoefenen; overheersen; regeren bedaren; bedwingen; beheersen; beteugelen; bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; inhouden; inslikken; intomen; matigen; opdragen; rustig blijven; verordenen
dominieren de overhand hebben; domineren; overheersen
gebieten gezaghebben; heersen; macht uitoefenen; overheersen; regeren aanvoeren; bevel voeren over; bevelen; commanderen; decreteren; dicteren; dwingen; forceren; gebieden; gelasten; leiden; leidinggeven; opdragen; verordenen; voorschrijven
herrschen de overhand hebben; domineren; gezaghebben; heersen; macht uitoefenen; overheersen; regeren bevelen; commanderen; de overhand hebben; decreteren; gebieden; gelasten; gezag hebben; heerschappij voeren; heersen; heersen van griep; opdragen; verordenen; verspreiden van ziekte
kommandieren gezaghebben; heersen; macht uitoefenen; overheersen; regeren aanvoeren; bevel voeren over; bevelen; commanderen; decreteren; eisen; gebieden; gelasten; inmanen; invorderen; leiden; leidinggeven; opdragen; verordenen; verordonneren; vorderen
kontrollieren gezaghebben; heersen; macht uitoefenen; overheersen; regeren beproeven; controleren; examineren; inspecteren; keuren; nagaan; nakijken; narekenen; natellen; onder controle hebben; onderzoeken; overhoren; schouwen; testen; toetsen
lenken gezaghebben; heersen; macht uitoefenen; overheersen; regeren aan het stuur zitten; aanvoeren; begeleiden; bevel voeren over; commanderen; coördineren; een paard mennen; karren; leiden; leidinggeven; meevoeren; mennen; navigeren; overstag gaan; rijden; sturen; verwijzen; vliegtuig besturen; voeren; zenden
mächtiger sein beheersen; heersen over; machtiger zijn; onderwerpen; overheersen
regieren gezaghebben; heersen; macht uitoefenen; overheersen; regeren bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen
steuern gezaghebben; heersen; macht uitoefenen; overheersen; regeren aan het stuur zitten; aanvoeren; afspreken; arrangeren; bedisselen; betreden; bevaren; bevel voeren over; beïnvloeden; binnengaan; binnenkomen; binnenlopen; binnenstappen; binnentreden; commanderen; iets regelen; ingaan; karren; koers zetten naar; koersen naar; leiden; leidinggeven; navigeren; regelen; rijden; stevenen; sturen; varen; vliegtuig besturen; zenden
vorherrschen de overhand hebben; domineren; overheersen troef zijn
überwiegen de overhand hebben; domineren; overheersen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beherrschen gedomineerd; onderworpen
dominieren gedomineerd; onderworpen

Verwante definities voor "overheersen":

  1. de meeste macht of invloed hebben1
    • de smaak van kaas overheerst bij deze boterham1

Wiktionary: overheersen

overheersen
verb
  1. de macht uitoefenen over een ander volk

Cross Translation:
FromToVia
overheersen vorherrschen prevail — To be current, widespread or predominant; to have currency or prevalence