Nederlands

Uitgebreide vertaling voor tweestrijd (Nederlands) in het Duits

tweestrijd:

tweestrijd [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de tweestrijd (besluiteloosheid; twijfel; weifeling)
    die Schwankung; die Unschlüssigkeit; die Unentschlossenheit; die Mensur
  2. de tweestrijd (tweedracht; verdeeldheid; disharmonie; )
    die Zwietracht; die Zwiespältigkeit; der Zwiespalt; die Uneinigkeit; die Zwieträchte; die Zwiedracht

Vertaal Matrix voor tweestrijd:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Mensur besluiteloosheid; tweestrijd; twijfel; weifeling
Schwankung besluiteloosheid; tweestrijd; twijfel; weifeling aarzeling; fluctuatie; hapering; kink in de kabel; onbestendigheid; slingerende beweging; slingering; twijfeling; veranderlijkheid; weifeling; wisselvalligheid; zigzaggende beweging; zwaai
Uneinigkeit conflict; disharmonie; onenigheid; scheuring; schisma; tweedracht; tweespalt; tweestrijd; twist; verdeeldheid; vete botsing; conflict; geschil; gespletenheid; kwestie; misnoegen; onbehagen; onenigheid; ongenoegen; onmin; ontevredenheid; onvrede; ruzie; tweedracht; tweespalt; twist; verdeeldheid
Unentschlossenheit besluiteloosheid; tweestrijd; twijfel; weifeling aarzeling; hapering; kink in de kabel; twijfel; twijfeling; weifeling
Unschlüssigkeit besluiteloosheid; tweestrijd; twijfel; weifeling aarzeling; hapering; kink in de kabel; twijfel; twijfeling; weifeling
Zwiedracht conflict; disharmonie; onenigheid; scheuring; schisma; tweedracht; tweespalt; tweestrijd; twist; verdeeldheid; vete
Zwiespalt conflict; disharmonie; onenigheid; scheuring; schisma; tweedracht; tweespalt; tweestrijd; twist; verdeeldheid; vete twijfel; twijfeling
Zwiespältigkeit conflict; disharmonie; onenigheid; scheuring; schisma; tweedracht; tweespalt; tweestrijd; twist; verdeeldheid; vete dualisme; dubbelzinnige opmerking; dubbelzinnigheid; gespletenheid; onenigheid; onmin; onvrede; tweedracht; tweeheidsleer; tweespalt; uitlating met bijbetekenis; verdeeldheid
Zwietracht conflict; disharmonie; onenigheid; scheuring; schisma; tweedracht; tweespalt; tweestrijd; twist; verdeeldheid; vete botsing; conflict; disharmonie; geschil; gespletenheid; kwestie; onenigheid; ruzie; tweedracht; tweespalt; twist; verdeeldheid
Zwieträchte conflict; disharmonie; onenigheid; scheuring; schisma; tweedracht; tweespalt; tweestrijd; twist; verdeeldheid; vete

Wiktionary: tweestrijd

tweestrijd
noun
  1. conflict tussen twee mensen
  2. inwendige strijd bij het maken van een keuze