Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. zwalken:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor zwalken (Nederlands) in het Duits

zwalken:

zwalken werkwoord (zwalk, zwalkt, zwalkte, zwalkten, gezwalkt)

  1. zwalken
    herumtreiben; schwalken
    • herumtreiben werkwoord
    • schwalken werkwoord (schwalke, schwalkst, schwalkt, schwalkte, schwalktet, geschwalkt)

Conjugations for zwalken:

o.t.t.
  1. zwalk
  2. zwalkt
  3. zwalkt
  4. zwalken
  5. zwalken
  6. zwalken
o.v.t.
  1. zwalkte
  2. zwalkte
  3. zwalkte
  4. zwalkten
  5. zwalkten
  6. zwalkten
v.t.t.
  1. heb gezwalkt
  2. hebt gezwalkt
  3. heeft gezwalkt
  4. hebben gezwalkt
  5. hebben gezwalkt
  6. hebben gezwalkt
v.v.t.
  1. had gezwalkt
  2. had gezwalkt
  3. had gezwalkt
  4. hadden gezwalkt
  5. hadden gezwalkt
  6. hadden gezwalkt
o.t.t.t.
  1. zal zwalken
  2. zult zwalken
  3. zal zwalken
  4. zullen zwalken
  5. zullen zwalken
  6. zullen zwalken
o.v.t.t.
  1. zou zwalken
  2. zou zwalken
  3. zou zwalken
  4. zouden zwalken
  5. zouden zwalken
  6. zouden zwalken
diversen
  1. zwalk!
  2. zwalkt!
  3. gezwalkt
  4. zwalkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor zwalken:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
herumtreiben zwalken
schwalken zwalken omzwerven; zwerven