Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
decay
|
|
bederf; verbasterd woord; verbastering; verrotting
|
decline
|
|
achteruitgang; afname; daling; decadentie; grondverzakking; inzinking; minder worden; terugloop; val; verwording
|
decrease
|
|
afname; afname voorraad; afnames; afzwakking; bekorting; besnoeiing; besparing; bezuiniging; daling; inkrimping; korten; kostenbesparing; krimpen; minder worden; minderen; reductie; teruggang; terugloop; val; verkorting; vermindering; vervallingen
|
elapsing
|
verstrijken; vervallen
|
|
expired
|
|
verlopen
|
incline
|
|
afgang; berm; dijkhelling; glooiing; glooiingshoek; helling; talud
|
lapsing
|
verstrijken; vervallen
|
|
pass
|
|
bergpas; entreebiljet; kaart; kaartje; pas; pasje; paspoort; plaatsbewijs; ticket; toegangsbewijs
|
passing
|
verstrijken; vervallen
|
|
prolapse
|
|
inzinken; wegzinken
|
remove
|
|
afnemen; afstoffen; afwissen
|
sag
|
|
uitzakking; verzakking
|
shelve
|
|
legbord
|
shrink
|
|
psychiater
|
sink
|
|
aanrecht; gootsteen; sink; spoelbak; wasbak; wastafel
|
slope
|
|
afgang; berm; dijkhelling; flauwe helling; glooiing; glooiingshoek; helling; talud
|
subside
|
|
afzwakken; verslappen; verzwakken
|
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
be going down hill
|
afglijden; aftakelen; afzakken; inzinken; vervallen; wegglijden; wegzinken
|
aftakelen; verzwakken; wegglijden
|
be shortcoming
|
afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen
|
|
crumble
|
vergaan; verkommeren; vervallen
|
brokkelen; desintegreren; in elkaar storten; kruimelen; ten gronde gaan; uit elkaar vallen; uiteenvallen; verbrokkelen; verkruimelen
|
decay
|
bouwvallig worden; vergaan; verkommeren; vervallen
|
afrotten; bederven; ontbinden; rotten; vergaan; verrotten; verteren; wegrotten
|
decline
|
afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen
|
achteruitgaan; afkeuren; afnemen; afstemmen; afwijzen; bezwijken; declineren; instorten; minder worden; tenondergaan; teruggaan; verbuigen; vergaan; verrotten; verteren; vervoegen; verwerpen; wegrotten; weigeren; zinken
|
decrease
|
afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen
|
afnemen; beperken; inkrimpen; inperken; kleiner maken; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; slinken; verkleinen; verkorten; verlagen; verminderen
|
deteriorate
|
bouwvallig worden; vervallen
|
afrotten; erger worden; ontbinden; rotten; vergaan; verrotten; verslechteren; verteren; wegrotten
|
disintegrate
|
vergaan; verkommeren; vervallen
|
desintegreren; in elkaar storten; ten gronde gaan; uit elkaar vallen; uiteenvallen
|
dwindle
|
afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen
|
afnemen; beperken; ineenkrimpen; ineenschrompelen; inkrimpen; inperken; kleiner worden; krimpen; minder worden; minderen; reduceren; schrompelen; slinken; tanen; verkorten; verlagen; verminderen
|
elapse
|
aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan
|
|
expire
|
aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan
|
doodgaan; heengaan; inslapen; ongeldig worden; ontslapen; overlijden; sterven; verscheiden
|
fall apart
|
vergaan; verkommeren; vervallen
|
desintegreren; in elkaar storten; ten gronde gaan; uit elkaar vallen; uiteenvallen
|
fall into decay
|
vergaan; verkommeren; vervallen
|
|
fall to bits
|
vergaan; verkommeren; vervallen
|
desintegreren; in elkaar storten; ten gronde gaan; uit elkaar vallen; uiteenvallen
|
fall to pieces
|
vergaan; verkommeren; vervallen
|
desintegreren; in elkaar storten; kapotgaan; onklaar raken; stukgaan; ten gronde gaan; uit elkaar vallen; uiteenvallen
|
go by
|
aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan
|
|
go thieving
|
afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen
|
achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
|
go to ruin
|
vergaan; verkommeren; vervallen
|
|
go under
|
afglijden; aftakelen; afzakken; inzinken; vervallen; wegglijden; wegzinken
|
onder water gaan; ondergaan; zinken
|
incline
|
aflopen; flauw hellend aflopend; glooien; vervallen
|
hellen; neigen; overhangen; overhellen; overhellen tot een denkwijze; tenderen naar; voorover buigen; voorover hellen
|
pass
|
aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan
|
aanbieden; aangeven; aankomen; aanreiken; afgeven; besteden; bezoeken; doorbrengen; gaan; gebeuren; geven; iemand opzoeken; inhalen; langsgaan; langskomen; op visite gaan; overgeven; overhandigen; passeren; plaats hebben; reiken; slagen voor; slijten; toesteken; voorbijgaan; voorbijkomen; voorbijrijden; voorkomen; zich begeven; zich voordoen
|
prolapse
|
afglijden; aftakelen; afzakken; inzinken; vervallen; wegglijden; wegzinken
|
inzakken; sterk afnemen; teruglopen; vallen; verzakken; wegzakken; zakken in
|
remove
|
afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen
|
aanrekenen; aanwrijven; afdoen; afhandelen; afnemen; afscheiden; afstoffen; afvoeren; afzonderen; beslechten; demonteren; disloqueren; ecarteren; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; ledigen; leeghalen; leegmaken; lichten; lozen; ontmantelen; onttakelen; ontzetten; reinigen; roeren; schoonmaken; schoonpoetsen; stoffen; twist uit de weg ruimen; uit de macht ontzetten; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen; uithalen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen; verhuizen; verleggen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervoeren; vervreemden; verwijderen; verzetten; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegleiden; wegnemen; wegvoeren; wegwerken; zuiveren
|
sag
|
afglijden; aftakelen; afzakken; inzinken; vervallen; wegglijden; wegzinken
|
doorbuigen; doorzakken; gaan hangen; inzakken; sterk afnemen; teruglopen; uitbuiken; uitzakken; vallen; verzakken; wegzakken; zakken in
|
shelve
|
aflopen; flauw hellend aflopend; glooien; vervallen
|
|
shrink
|
afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen
|
achteruitdeinzen; achteruitgaan; afnemen; afnemend; ineenkrimpen; ineenschrompelen; inkrimpen; kleiner maken; kleiner worden; krimpen; minder worden; schrompelen; slinken; slinkend; tanend; terugdeinzen; terugschrikken; terugwijken; verkleinen; verminderen
|
sink
|
afglijden; aftakelen; afzakken; inzinken; vervallen; wegglijden; wegzinken
|
afnemen; doen zinken; inkrimpen; kelderen; krimpen; minder worden; onder water gaan; ondergaan; slinken; verkleinen; verminderen; verzakken; zakken; zinken
|
slant
|
aflopen; flauw hellend aflopend; glooien; vervallen
|
hellen; overhellen; voorover buigen; voorover hellen
|
slope
|
aflopen; flauw hellend aflopend; glooien; vervallen
|
hellen; overhellen; voorover buigen; voorover hellen
|
subside
|
afglijden; aftakelen; afzakken; inzinken; vervallen; wegglijden; wegzinken
|
in elkaar zakken; ineenkrimpen; ineenschrompelen; invallen; inzakken; inzinken; luwen; schrompelen; tot bedaren komen; uitrazen; uitwoeden; verflauwen; verzakken; wegsterven; wegzakken; zakken in
|
take away
|
afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen
|
achteroverdrukken; afhalen; afnemen; afvoeren; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; meedragen; meenemen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; ophalen; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegdragen; weghalen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren
|
wain
|
afnemen; dalen; declineren; minder worden; minderen; tanen; teruggaan; verminderen; vervallen
|
|
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
decrepit
|
afgedragen; afgeleefd; afgetrapt; oud; versleten; vervallen
|
|
elapsed
|
beëindigd; verlopen; verstreken; vervallen; voorbij
|
|
expired
|
beëindigd; verlopen; verstreken; vervallen; voorbij
|
afgestorven; dood; doodgegaan; gestorven; heengegaan; overleden
|
lapsed
|
beëindigd; verlopen; verstreken; vervallen; voorbij
|
|
worn
|
afgedragen; afgeleefd; afgetrapt; oud; versleten; vervallen
|
doorgesleten; uitgeleefd; uitgesleten
|
worn out
|
afgedragen; afgeleefd; afgetrapt; oud; versleten; vervallen
|
afgemat; afgesloofd; bekaf; dodelijk vermoeid; doodmoe; doodop; hondsmoe; op; uitgeleefd
|
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
kicked off
|
afgedragen; afgeleefd; afgetrapt; oud; versleten; vervallen
|
|
passing
|
|
eindig; in het voorbijgaan; losjes; terloops; vergankelijk; voorbijgaand
|
worn with age
|
afgedragen; afgeleefd; afgetrapt; oud; versleten; vervallen
|
uitgeleefd
|