Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. afvangen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor afvangen (Nederlands) in het Spaans

afvangen:

afvangen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. afvangen
    la toma
    • toma [la ~] zelfstandig naamwoord

afvangen werkwoord (vang af, vangt af, ving af, vingen af, afgevangen)

  1. afvangen (onderweg opvangen; opvangen; onderscheppen; ondervangen)

Conjugations for afvangen:

o.t.t.
  1. vang af
  2. vangt af
  3. vangt af
  4. vangen af
  5. vangen af
  6. vangen af
o.v.t.
  1. ving af
  2. ving af
  3. ving af
  4. vingen af
  5. vingen af
  6. vingen af
v.t.t.
  1. heb afgevangen
  2. hebt afgevangen
  3. heeft afgevangen
  4. hebben afgevangen
  5. hebben afgevangen
  6. hebben afgevangen
v.v.t.
  1. had afgevangen
  2. had afgevangen
  3. had afgevangen
  4. hadden afgevangen
  5. hadden afgevangen
  6. hadden afgevangen
o.t.t.t.
  1. zal afvangen
  2. zult afvangen
  3. zal afvangen
  4. zullen afvangen
  5. zullen afvangen
  6. zullen afvangen
o.v.t.t.
  1. zou afvangen
  2. zou afvangen
  3. zou afvangen
  4. zouden afvangen
  5. zouden afvangen
  6. zouden afvangen
diversen
  1. vang af!
  2. vangt af!
  3. afgevangen
  4. afvangende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor afvangen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
toma afvangen inkorting; inname
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
interceptar afvangen; onderscheppen; ondervangen; onderweg opvangen; opvangen aftappen; tappen