Nederlands
Uitgebreide vertaling voor heersend (Nederlands) in het Spaans
heersend:
-
heersend (regerend)
Vertaal Matrix voor heersend:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
dominante | overhand | |
gobernante | autoriteiten; gezag; gezaghebber; gezaghebbers; gezagsdrager; gouverneur; landvoogd; regent; rijksbestuurder; stadhouder | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
dominante | heersend; regerend | bazig; heerszuchtig; overheersend |
gobernante | heersend; regerend |
heersend vorm van heersen:
-
heersen (de overhand hebben)
imperar; reinar; prevalecer; dominar; mandar-
imperar werkwoord
-
reinar werkwoord
-
prevalecer werkwoord
-
dominar werkwoord
-
mandar werkwoord
-
-
heersen (heerschappij voeren)
-
heersen (verspreiden van ziekte; heersen van griep)
-
heersen (gezaghebben; overheersen; regeren; macht uitoefenen)
imperar; dominar; reinar; prevalecer; ejercer el poder; predominar-
imperar werkwoord
-
dominar werkwoord
-
reinar werkwoord
-
prevalecer werkwoord
-
ejercer el poder werkwoord
-
predominar werkwoord
-
Conjugations for heersen:
o.t.t.
- heers
- heerst
- heerst
- heersen
- heersen
- heersen
o.v.t.
- heerste
- heerste
- heerste
- heersten
- heersten
- heersten
v.t.t.
- heb geheerst
- hebt geheerst
- heeft geheerst
- hebben geheerst
- hebben geheerst
- hebben geheerst
v.v.t.
- had geheerst
- had geheerst
- had geheerst
- hadden geheerst
- hadden geheerst
- hadden geheerst
o.t.t.t.
- zal heersen
- zult heersen
- zal heersen
- zullen heersen
- zullen heersen
- zullen heersen
o.v.t.t.
- zou heersen
- zou heersen
- zou heersen
- zouden heersen
- zouden heersen
- zouden heersen
diversen
- heers!
- heerst!
- geheerst
- heersend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor heersen:
Verwante definities voor "heersen":
Wiktionary: heersen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• heersen | → gobernar; regir | ↔ gouverner — diriger une embarcation à l’aide d’un gouvernail. |
• heersen | → reinar; gobernar; subyugar; regir | ↔ régner — exercer le pouvoir souverain dans un état monarchique ; il se dit des princes souverains, même quand ils ne portent pas le titre de roi. |
• heersen | → vigilar | ↔ surveiller — observer avec attention ; examiner ; contrôler. |
Computer vertaling door derden: