Overzicht
Nederlands naar Spaans: Meer gegevens...
- opgeschoten:
- opschieten:
-
Wiktionary:
- opschieten → aviar
- opschieten → llevar, avanzar, adelantarse, adelantar, precedir, acrecentar, activar
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor opgeschoten (Nederlands) in het Spaans
opgeschoten:
-
opgeschoten (opgeschoten jongen)
-
opgeschoten
Vertaal Matrix voor opgeschoten:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
joven | adolescent; broekie; broekvent; gast; goser; gozer; hondje; jong; jonge knaap; jongeling; jongeman; jongere; jongmens; kerel; kereltje; knakker; knul; man; minderjarige; onmondige; vent; welp | |
púber | broekie; broekvent; kereltje; puber; teenager; tiener | |
Over | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
joven | junior | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
crecido | opgeschoten; opgeschoten jongen | doorgroeid |
espigado | opgeschoten | |
joven | opgeschoten | jeugdig; jong |
púber | opgeschoten | puberaal |
opgeschoten vorm van opschieten:
-
opschieten (zich haasten; jagen; snellen; zich spoeden; vliegen; spoeden; jachten; reppen; jakkeren; ijlen)
adelantar; perseguir; hacer subir; levantar; ir volando; ir apresuradamente; apresurarse; crecer; irse a cazar; darse prisa; avanzar; precipitarse; atosigar; meter prisa; apresurar; delirar; instigar; hacerse mayor; afanarse tras; divagar; aspirar a-
adelantar werkwoord
-
perseguir werkwoord
-
hacer subir werkwoord
-
levantar werkwoord
-
ir volando werkwoord
-
ir apresuradamente werkwoord
-
apresurarse werkwoord
-
crecer werkwoord
-
irse a cazar werkwoord
-
darse prisa werkwoord
-
avanzar werkwoord
-
precipitarse werkwoord
-
atosigar werkwoord
-
meter prisa werkwoord
-
apresurar werkwoord
-
delirar werkwoord
-
instigar werkwoord
-
hacerse mayor werkwoord
-
afanarse tras werkwoord
-
divagar werkwoord
-
aspirar a werkwoord
-
-
opschieten (uit de grond schieten; omhoog schieten)
Conjugations for opschieten:
o.t.t.
- schiet op
- schiet op
- schiet op
- schieten op
- schieten op
- schieten op
o.v.t.
- schoot op
- schoot op
- schoot op
- schoten op
- schoten op
- schoten op
v.t.t.
- ben opgeschoten
- bent opgeschoten
- is opgeschoten
- zijn opgeschoten
- zijn opgeschoten
- zijn opgeschoten
v.v.t.
- was opgeschoten
- was opgeschoten
- was opgeschoten
- waren opgeschoten
- waren opgeschoten
- waren opgeschoten
o.t.t.t.
- zal opschieten
- zult opschieten
- zal opschieten
- zullen opschieten
- zullen opschieten
- zullen opschieten
o.v.t.t.
- zou opschieten
- zou opschieten
- zou opschieten
- zouden opschieten
- zouden opschieten
- zouden opschieten
diversen
- schiet op!
- schiet op!
- opgeschoten
- opschietend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor opschieten:
Synoniemen voor "opschieten":
Verwante definities voor "opschieten":
Wiktionary: opschieten
opschieten
Cross Translation:
verb
-
haast maken
- opschieten → aviar
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• opschieten | → llevar | ↔ get along — interact or coexist well, without argument or trouble |
• opschieten | → avanzar; adelantarse; adelantar; precedir | ↔ avancer — pousser en avant, porter en avant. |
• opschieten | → acrecentar; activar | ↔ progresser — Faire des progrès. |
Computer vertaling door derden: