Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. een naam geven:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor een naam geven (Nederlands) in het Frans

een naam geven:

een naam geven werkwoord (geef een naam, geeft een naam, gaf een naam, gaven een naam, een naam gegeven)

  1. een naam geven (noemen; benoemen; vernoemen)
    appeler; nommer; mentionner; citer
    • appeler werkwoord (appelle, appelles, appelons, appelez, )
    • nommer werkwoord (nomme, nommes, nommons, nommez, )
    • mentionner werkwoord (mentionne, mentionnes, mentionnons, mentionnez, )
    • citer werkwoord (cite, cites, citons, citez, )

Conjugations for een naam geven:

o.t.t.
  1. geef een naam
  2. geeft een naam
  3. geeft een naam
  4. geven een naam
  5. geven een naam
  6. geven een naam
o.v.t.
  1. gaf een naam
  2. gaf een naam
  3. gaf een naam
  4. gaven een naam
  5. gaven een naam
  6. gaven een naam
v.t.t.
  1. heb een naam gegeven
  2. hebt een naam gegeven
  3. heeft een naam gegeven
  4. hebben een naam gegeven
  5. hebben een naam gegeven
  6. hebben een naam gegeven
v.v.t.
  1. had een naam gegeven
  2. had een naam gegeven
  3. had een naam gegeven
  4. hadden een naam gegeven
  5. hadden een naam gegeven
  6. hadden een naam gegeven
o.t.t.t.
  1. zal een naam geven
  2. zult een naam geven
  3. zal een naam geven
  4. zullen een naam geven
  5. zullen een naam geven
  6. zullen een naam geven
o.v.t.t.
  1. zou een naam geven
  2. zou een naam geven
  3. zou een naam geven
  4. zouden een naam geven
  5. zouden een naam geven
  6. zouden een naam geven
diversen
  1. geef een naam!
  2. geeft een naam!
  3. een naam gegeven
  4. een naam gevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor een naam geven:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
appeler benoemen; een naam geven; noemen; vernoemen aanroepen; aantekenen; appelleren; appèl aantekenen; bellen; benoemen; beroep doen op; bestempelen; betitelen; binnen halen; binnenroepen; dagvaarden; door de telefoon praten; erbij halen; erbij roepen; iemand opbellen; inroepen; laten komen; ontbieden; opbellen; oproepen; praaien; roepen; sommeren; telefoneren; telefoontje plegen; tevoorschijn roepen; toeroepen; verzet aantekenen
citer benoemen; een naam geven; noemen; vernoemen aanhalen; aankaarten; aansnijden; aanvoeren; citeren; dagen; dagvaarden; entameren; erbij zeggen; noemen; op tafel leggen; opperen; opwerpen; te berde brengen; ter sprake brengen; vermelden; voor het gerecht dagen; voor het gerecht ontbieden; voor het gerecht roepen
mentionner benoemen; een naam geven; noemen; vernoemen aantekenen; benoemen; bestempelen; betitelen; erbij zeggen; gewag maken van; gewagen; melding maken van; noemen; vermelden; verzet aantekenen; zich aanmelden; zich melden; zich opgeven
nommer benoemen; een naam geven; noemen; vernoemen aanbevelen; aannemen; aanraden; aanstellen; aantrekken; benoemen; bestempelen; betitelen; erbij zeggen; iemand recommanderen; in dienst nemen; in functie aanstellen; inhuren; installeren; met name noemen; noemen; nomineren; opnoemen; opsommen; vermelden; voordragen

Verwante vertalingen van een naam geven