Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gezwollen (Nederlands) in het Frans

gezwollen:

gezwollen bijvoeglijk naamwoord

  1. gezwollen (opgezwollen; opgezet; opgeblazen)
    gonflé; enflé
  2. gezwollen (bombastisch; hoogdravend; pompeus; opgeblazen)
    pompeux; emphatique; ampoulé; bouffi; boursouflé; grandiloquent; pompeusement

Vertaal Matrix voor gezwollen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
grandiloquent hoogdraver
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ampoulé bombastisch; gezwollen; hoogdravend; opgeblazen; pompeus
bouffi bombastisch; gezwollen; hoogdravend; opgeblazen; pompeus bol; bolvormig; kogelvormig; opgebold; pafferig
boursouflé bombastisch; gezwollen; hoogdravend; opgeblazen; pompeus
emphatique bombastisch; gezwollen; hoogdravend; opgeblazen; pompeus hoogvliegend
enflé gezwollen; opgeblazen; opgezet; opgezwollen bol; bolvormig; kogelvormig; opgezet dier; vet; vettig
gonflé gezwollen; opgeblazen; opgezet; opgezwollen aangedikt; bol; bolstaand; opgebold; opgepompt; pafferig; uitpuilend
grandiloquent bombastisch; gezwollen; hoogdravend; opgeblazen; pompeus ambitieus; eerzuchtig; streverig
pompeusement bombastisch; gezwollen; hoogdravend; opgeblazen; pompeus
pompeux bombastisch; gezwollen; hoogdravend; opgeblazen; pompeus groots; weids

Verwante woorden van "gezwollen":


zwellen:

zwellen werkwoord (zwel, zwelt, zwol, zwollen, gezwollen)

  1. zwellen (opzwellen)
    gonfler; grossir; enfler; se gonfler; se dilater; prendre du poids; lever; s'amplifier; s'enfler; prendre de l'ampleur; prendre de l'expansion
    • gonfler werkwoord (gonfle, gonfles, gonflons, gonflez, )
    • grossir werkwoord (grossis, grossit, grossissons, grossissez, )
    • enfler werkwoord (enfle, enfles, enflons, enflez, )
    • se gonfler werkwoord
    • se dilater werkwoord
    • prendre du poids werkwoord
    • lever werkwoord (lève, lèves, levons, levez, )
    • s'amplifier werkwoord
    • s'enfler werkwoord

Conjugations for zwellen:

o.t.t.
  1. zwel
  2. zwelt
  3. zwelt
  4. zwellen
  5. zwellen
  6. zwellen
o.v.t.
  1. zwol
  2. zwol
  3. zwol
  4. zwollen
  5. zwollen
  6. zwollen
v.t.t.
  1. ben gezwollen
  2. bent gezwollen
  3. is gezwollen
  4. zijn gezwollen
  5. zijn gezwollen
  6. zijn gezwollen
v.v.t.
  1. was gezwollen
  2. was gezwollen
  3. was gezwollen
  4. waren gezwollen
  5. waren gezwollen
  6. waren gezwollen
o.t.t.t.
  1. zal zwellen
  2. zult zwellen
  3. zal zwellen
  4. zullen zwellen
  5. zullen zwellen
  6. zullen zwellen
o.v.t.t.
  1. zou zwellen
  2. zou zwellen
  3. zou zwellen
  4. zouden zwellen
  5. zouden zwellen
  6. zouden zwellen
diversen
  1. zwel!
  2. zwelt!
  3. gezwollen
  4. zwellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

zwellen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. zwellen (wassen)
    l'enflure; le gonflement

Vertaal Matrix voor zwellen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
enflure wassen; zwellen bobbel; bobbeltje; bolling; bombast; buil; bult; bultje; dikte; gewichtigdoenerij; gewichtigheid; gezwollenheid; hoogdravendheid; knobbel; opgeblazenheid; opgezetheid; opgezwollen plek; opzetting; pompeusheid; puistje; pukkel; steenpuist; uitpuiling; uitstulping; verdikking; zwelling
gonflement wassen; zwellen bobbel; bobbeltje; bolling; buil; bult; bultje; gezwollenheid; opgeblazenheid; opgezetheid; opgezwollen plek; opzetting; puistje; pukkel; steenpuist; zwelling
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
enfler opzwellen; zwellen aandikken; bollen; expanderen; laten exploderen; opblazen; opbollen; openen; opkloppen; opschroeven; overdreven voorstellen; overdrijven; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; uitzwellen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden
gonfler opzwellen; zwellen dik worden; doen zwellen; expanderen; farceren; laten exploderen; opblazen; opdrijven; openen; opschroeven; opvullen; opzwellen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; uitzwellen; veel doen stijgen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden; vullen
grossir opzwellen; zwellen aandikken; aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; bollen; de hoogte ingaan; dik worden; dikker worden; expanderen; geconcentreerder worden; gedijen; groeien; groter worden; iets overdreven voorstellen; laten exploderen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhooggaan; omhoogstijgen; opblazen; opbollen; openen; opkloppen; opschroeven; opzetten; opzwellen; overdreven voorstellen; overdrijven; rijzen; stijgen; stollen; talrijker maken; toenemen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; uitzwellen; verbreiden; verdikken; vergroten; vermeerderen; verruimen; verwijden
lever opzwellen; zwellen aanwassen; afhalen; afnemen; bliksemen; expanderen; gaan staan; heffen; hieuwen; hieven; hijsen; in de hoogte steken; lichten; meenemen; met een spil omhoogwerken; met een takel ophijsen; naar boven tillen; naar boven trekken; nullificeren; omhoog brengen; omhoog doen; omhoog heffen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoog rukken; omhoog trekken; omhooghalen; omhoogheffen; omhoogkomen; omhoogrukken; omhoogsteken; omhoogstijgen; ondervangen; openen; ophalen; opheffen; ophijsen; opstaan; optillen; rijzen; stijgen; takelen; teniet doen; tillen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; verheffen; verijdelen; vermeerderen; vernietigen; verruimen; verwijden; weerlichten; weghalen; wegnemen
prendre de l'ampleur opzwellen; zwellen dik worden; expanderen; openen; opzwellen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden
prendre de l'expansion opzwellen; zwellen dik worden; expanderen; openen; opzwellen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden
prendre du poids opzwellen; zwellen dik worden; expanderen; openen; opzwellen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden
s'amplifier opzwellen; zwellen aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; dik worden; expanderen; gedijen; groeien; groter worden; omhoog komen; omhoog rijzen; omhooggaan; omhoogstijgen; openen; opzetten; opzwellen; rijzen; stijgen; toenemen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; uitzwellen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden
s'enfler opzwellen; zwellen dik worden; dikker worden; etteren; expanderen; openen; opzwellen; pus afscheiden; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; uitzwellen; verbreiden; verdikken; vermeerderen; verruimen; verwijden
se dilater opzwellen; zwellen dik worden; expanderen; openen; opzwellen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; uitzwellen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden; wijder maken
se gonfler opzwellen; zwellen bollen; laten exploderen; opblazen; opbollen; uitdijen; uitzwellen

Wiktionary: zwellen

zwellen
verb
  1. in volume toenemen
zwellen
Cross Translation:
FromToVia
zwellen gonfler; enfler swell — intransitive: to become bigger, especially due to being engorged