Nederlands

Uitgebreide vertaling voor wees (Nederlands) in het Frans

wees:

wees [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de wees (weeskind)
    l'orphelin; l'orpheline
  2. de wees
    l'orphelin

Vertaal Matrix voor wees:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
orphelin wees; weeskind
orpheline wees; weeskind

Verwante woorden van "wees":


Wiktionary: wees

wees
noun
  1. (minderjarige) persoon wiens vader en/of moeder is gestorven
wees
noun
  1. enfant qui a perdre son père et sa mère.

Cross Translation:
FromToVia
wees orphelin; orpheline orphan — person whose (parent or) parents have died

wees vorm van wijzen:

wijzen werkwoord (wijs, wijst, wees, wezen, gewezen)

  1. wijzen (attenderen)
    indiquer; montrer; signaler; attirer l'attention sur; appeler l'attention sur
    • indiquer werkwoord (indique, indiques, indiquons, indiquez, )
    • montrer werkwoord (montre, montres, montrons, montrez, )
    • signaler werkwoord (signale, signales, signalons, signalez, )
  2. wijzen (iets aanwijzen; aanduiden; indiceren; aangeven)
    indiquer quelquechose; désigner; montrer; signaler
    • désigner werkwoord (désigne, désignes, désignons, désignez, )
    • montrer werkwoord (montre, montres, montrons, montrez, )
    • signaler werkwoord (signale, signales, signalons, signalez, )

Conjugations for wijzen:

o.t.t.
  1. wijs
  2. wijst
  3. wijst
  4. wijzen
  5. wijzen
  6. wijzen
o.v.t.
  1. wees
  2. wees
  3. wees
  4. wezen
  5. wezen
  6. wezen
v.t.t.
  1. heb gewezen
  2. hebt gewezen
  3. heeft gewezen
  4. hebben gewezen
  5. hebben gewezen
  6. hebben gewezen
v.v.t.
  1. had gewezen
  2. had gewezen
  3. had gewezen
  4. hadden gewezen
  5. hadden gewezen
  6. hadden gewezen
o.t.t.t.
  1. zal wijzen
  2. zult wijzen
  3. zal wijzen
  4. zullen wijzen
  5. zullen wijzen
  6. zullen wijzen
o.v.t.t.
  1. zou wijzen
  2. zou wijzen
  3. zou wijzen
  4. zouden wijzen
  5. zouden wijzen
  6. zouden wijzen
diversen
  1. wijs!
  2. wijst!
  3. gewezen
  4. wijzend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor wijzen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
appeler l'attention sur attenderen; wijzen
attirer l'attention sur attenderen; wijzen
désigner aanduiden; aangeven; iets aanwijzen; indiceren; wijzen aanstellen; benoemen; installeren; nader omschrijven; preciseren
indiquer attenderen; wijzen dicteren; ingeven; wijzen naar; zich aanmelden; zich melden; zich opgeven
indiquer quelquechose aanduiden; aangeven; iets aanwijzen; indiceren; wijzen
montrer aanduiden; aangeven; attenderen; iets aanwijzen; indiceren; wijzen aan het licht komen; aanbieden; aanschouwelijk maken; aantonen; bewijzen; demonstreren; exposeren; getuigen van; laten blijken; laten zien; offreren; openbaren; ophoesten; presenteren; publiceren; staven; tentoonstellen; tevoorschijn brengen; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; tonen; uitbrengen; veraanschouwelijken; verschijnen; vertonen; voor de dag komen; voor de dag komen met; voor ogen brengen; voordedaghalen; voordoen; voorleggen; wijzen naar
signaler aanduiden; aangeven; attenderen; iets aanwijzen; indiceren; wijzen bemerken; bijzetten; gewaarworden; iets aankondigen; merken; neerzetten; opmerken; plaatsen; seinen; signalen geven; signaleren; waarnemen; zetten

Verwante woorden van "wijzen":


Verwante definities voor "wijzen":

  1. aanwijzingen vormen dat het zo is1
    • alles wijst erop dat hij gelijk heeft1
  2. hem duidelijk maken waar het is of hoe het moet1
    • hij wijst hem de weg naar zee1
  3. je hand of arm in die richting houden1
    • hij wijst naar de boot in de verte1
  4. zijn aandacht erop vestigen1
    • ik wijs erop dat u de aanvraag volgende week in moet leveren1

Wiktionary: wijzen

wijzen
verb
  1. (inergatief) met de (wijs)vinger, hand of arm in een richting duiden
wijzen
Cross Translation:
FromToVia
wijzen pointer; indiquer point — to extend finger
wijzen indiquer zeigenauf etwas zeigen: (meist mit dem Finger) in die Richtung von etwas deuten

wees vorm van wee:

wee [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de wee (perswee)
    la contraction; la douleur

wee bijvoeglijk naamwoord

  1. wee (bleekjes; zwak; ziekelijk; )
    faible; maladivement; lâche; fragile; faiblement; insipide; fade; maladif; frêle; pâlot; pâlotte; fragilement
  2. wee (helaas; och)
    hélas
    • hélas bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor wee:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
contraction perswee; wee convulsie; jichtaanval; kramp; lijmtang; samentrekking; spiersamentrekking; stuip; stuiptrekking
douleur perswee; wee chagrijn; ergernis; leed; pijn doen; smart; verdriet; zeer; zeer doen
faible zwakkeling
lâche groentje; lafaard; lafbek; melkmuil
pâlot bleekneusjes
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fade bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak afstompend; duf; eentonig; flauw; geestdodend; laf; muf; oubakken; oud; oudbakken; plat; saai; smakeloos; stijlloos; stom; suf; verschaald; zonder smaak; zonder zout; zouteloos; zoutloos
faible bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak arm; breekbaar; broos; dood; energieloos; fragiel; futloos; geesteloos; inferieur; krachteloos; kwetsbaar; lamlendig; landerig; levenloos; lusteloos; machteloos; mat; minderwaardig; niet bezield; onbezield; ondermaats; ondeugdelijk; onmachtig; schemerig; schimmig; slap; slapjes; slecht; teer; tweederangs; zwak
faiblement bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak flauwtjes; krachteloos; machteloos; onmachtig; slap; slapjes
fragile bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak breekbaar; broos; delicaat; dun; fijn; fijngebouwd; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; kwetsbaar; mager; onsolide; rank; slank; slap; spichtig; sprieterig; teder; teer; tenger; zwak
fragilement bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak breekbaar; broos; fragiel; kwetsbaar; teer; zwak
frêle bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak armzalig; breekbaar; broos; delicaat; dun; fijn; fijngebouwd; fijngevoelig; fragiel; frèle; iel; karig; kwetsbaar; mager; pover; rank; schamel; schraal; slank; slap; spichtig; sprieterig; teder; teer; tenger; zwak
hélas helaas; och; wee helaas; jammer
insipide bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak afstompend; afstotelijk voor zintuigen; eentonig; flauw; flauwtjes; geestdodend; laf; lelijk; muf; onappetijtelijk; onsmakelijk; oubakken; oud; oudbakken; plat; saai; smakeloos; stijlloos; stom; suf; verschaald; walgelijk; zonder smaak; zonder zout; zoutloos; zwak; zwakjes
lâche bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak grauw; krukkig; mistroostig; onbeholpen; onedelmoedig; onhandig; schutterig; slap; slapjes; slungelig; somber; stumperig; stuntelig; sukkelig; triest; troosteloos; vreugdeloos
maladif bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak krukkig; misselijk; naar; onbeholpen; ongezond; onhandig; onpasselijk; onwel; schutterig; slap; slapjes; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig; ziekjes
maladivement bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak krukkig; onbeholpen; onhandig; schutterig; slap; slapjes; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig
pâlot bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak bleek; bleek van gelaatskleur; pips; wit
pâlotte bleekjes; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak

Verwante woorden van "wee":

  • weeheid, ween, wees, weetje, weetjes

Wiktionary: wee

wee
noun
  1. samentrekking bij geboorte
adjective
  1. kondigt rampspoed aan
wee

Verwante vertalingen van wees