Nederlands
Uitgebreide synoniemen voor dood in het Nederlands
dood:
-
dood
dood; levenloos; geesteloos; onbezield; niet bezield-
dood bijvoeglijk naamwoord
-
levenloos bijvoeglijk naamwoord
-
geesteloos bijvoeglijk naamwoord
-
onbezield bijvoeglijk naamwoord
-
niet bezield bijvoeglijk naamwoord
-
-
dood
doodgegaan; overleden; dood; heengegaan; gestorven; afgestorven-
doodgegaan bijvoeglijk naamwoord
-
overleden bijvoeglijk naamwoord
-
dood bijvoeglijk naamwoord
-
heengegaan bijvoeglijk naamwoord
-
gestorven bijvoeglijk naamwoord
-
afgestorven bijvoeglijk naamwoord
-
-
dood
– wie niet meer leeft 1
-
de dood
-
de dood
Verwante woorden van "dood":
Verwante definities voor "dood":
doden:
-
doden
doden; vermoorden; liquideren; van kant maken; doodmaken; afmaken; doodslaan; ombrengen-
van kant maken werkwoord (maak van kant, maakt van kant, maakte van kant, maakten van kant, van kant gemaakt)
-
doden
afmaken; moorden; afslachten; doden; ombrengen; om het leven brengen; vermoorden-
om het leven brengen werkwoord
-
doden
– een eind maken aan zijn leven 1
Conjugations for doden:
o.t.t.
- dood
- doodt
- doodt
- doden
- doden
- doden
o.v.t.
- doodde
- doodde
- doodde
- doodden
- doodden
- doodden
v.t.t.
- heb gedood
- hebt gedood
- heeft gedood
- hebben gedood
- hebben gedood
- hebben gedood
v.v.t.
- had gedood
- had gedood
- had gedood
- hadden gedood
- hadden gedood
- hadden gedood
o.t.t.t.
- zal doden
- zult doden
- zal doden
- zullen doden
- zullen doden
- zullen doden
o.v.t.t.
- zou doden
- zou doden
- zou doden
- zouden doden
- zouden doden
- zouden doden
en verder
- ben gedood
- bent gedood
- is gedood
- zijn gedood
- zijn gedood
- zijn gedood
diversen
- dood!
- doodt!
- gedood
- dodend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het doden