Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. knipper:
  2. knipperen:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor knipper in het Nederlands

knipper:

knipper [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de knipper
    de knipper
    • knipper [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "knipper":


knipperen:

knipperen werkwoord (knipper, knippert, knipperde, knipperden, geknipperd)

  1. knipperen
    knipperen; met oogleden op en neer gaan

Conjugations for knipperen:

o.t.t.
  1. knipper
  2. knippert
  3. knippert
  4. knipperen
  5. knipperen
  6. knipperen
o.v.t.
  1. knipperde
  2. knipperde
  3. knipperde
  4. knipperden
  5. knipperden
  6. knipperden
v.t.t.
  1. heb geknipperd
  2. hebt geknipperd
  3. heeft geknipperd
  4. hebben geknipperd
  5. hebben geknipperd
  6. hebben geknipperd
v.v.t.
  1. had geknipperd
  2. had geknipperd
  3. had geknipperd
  4. hadden geknipperd
  5. hadden geknipperd
  6. hadden geknipperd
o.t.t.t.
  1. zal knipperen
  2. zult knipperen
  3. zal knipperen
  4. zullen knipperen
  5. zullen knipperen
  6. zullen knipperen
o.v.t.t.
  1. zou knipperen
  2. zou knipperen
  3. zou knipperen
  4. zouden knipperen
  5. zouden knipperen
  6. zouden knipperen
diversen
  1. knipper!
  2. knippert!
  3. geknipperd
  4. knipperend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante woorden van "knipperen":