Overzicht


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor koppels in het Nederlands

koppels:

koppels [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de koppels
    de koppels; de spannen
    • koppels [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • spannen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

Verwante woorden van "koppels":


koppels vorm van koppel:

koppel [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de koppel
    het paar; het stelletje; de koppel; het stel
    • paar [het ~] zelfstandig naamwoord
    • stelletje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • koppel [de ~] zelfstandig naamwoord
    • stel [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. de koppel
    het stel; de koppel; groep van twee of meer; de span
  3. de koppel
    het paar; de koppel; twee stuks; het tweetal
    • paar [het ~] zelfstandig naamwoord
    • koppel [de ~] zelfstandig naamwoord
    • twee stuks [znw.] zelfstandig naamwoord
    • tweetal [het ~] zelfstandig naamwoord
  4. de koppel
    het paar; de koppel; levenspaar
    • paar [het ~] zelfstandig naamwoord
    • koppel [de ~] zelfstandig naamwoord
    • levenspaar [znw.] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "koppel":