Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. verpanden:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor verpanden in het Nederlands

verpanden:

verpanden werkwoord (verpand, verpandt, verpandde, verpandden, verpand)

  1. verpanden
    verpanden; verpatsen; belenen
    • verpanden werkwoord (verpand, verpandt, verpandde, verpandden, verpand)
    • verpatsen werkwoord (verpats, verpatst, verpatste, verpatsten, verpatst)
    • belenen werkwoord (beleen, beleent, beleende, beleenden, beleend)

Conjugations for verpanden:

o.t.t.
  1. verpand
  2. verpandt
  3. verpandt
  4. verpanden
  5. verpanden
  6. verpanden
o.v.t.
  1. verpandde
  2. verpandde
  3. verpandde
  4. verpandden
  5. verpandden
  6. verpandden
v.t.t.
  1. heb verpand
  2. hebt verpand
  3. heeft verpand
  4. hebben verpand
  5. hebben verpand
  6. hebben verpand
v.v.t.
  1. had verpand
  2. had verpand
  3. had verpand
  4. hadden verpand
  5. hadden verpand
  6. hadden verpand
o.t.t.t.
  1. zal verpanden
  2. zult verpanden
  3. zal verpanden
  4. zullen verpanden
  5. zullen verpanden
  6. zullen verpanden
o.v.t.t.
  1. zou verpanden
  2. zou verpanden
  3. zou verpanden
  4. zouden verpanden
  5. zouden verpanden
  6. zouden verpanden
diversen
  1. verpand!
  2. verpandt!
  3. verpand
  4. verpandend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze