Overzicht
Nederlands naar Zweeds: Meer gegevens...
-
aardigheid:
- gåva; present; åtnjutande; nöje; njutning; behag; vänlighet; älskvärdhet; liten gåva; skämt; skoj; vits
- aardig:
- Wiktionary:
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor aardigheid (Nederlands) in het Zweeds
aardigheid:
-
de aardigheid (cadeau; geschenk; kado; presentje; present)
-
de aardigheid (genoegen; plezier)
-
de aardigheid (vriendelijkheid)
-
de aardigheid (cadeautje)
liten gåva-
liten gåva zelfstandig naamwoord
-
-
de aardigheid (geintje; grapje; scherts; lolletje; gekheid; gein; pretje)
-
de aardigheid (uiting van vrolijkheid; gein; grap)
Vertaal Matrix voor aardigheid:
Verwante woorden van "aardigheid":
aardigheid vorm van aardig:
-
aardig (charmant; prettig; bevallig)
-
aardig (belangwekkend; interessant; wetenswaardig)
intressant-
intressant bijvoeglijk naamwoord
-
-
aardig (sympathiek; leuk; lief)
tilltalande; välvillig; välvilligt; sympatiskt-
tilltalande bijvoeglijk naamwoord
-
välvillig bijvoeglijk naamwoord
-
välvilligt bijvoeglijk naamwoord
-
sympatiskt bijvoeglijk naamwoord
-
-
aardig (goedaardig; vriendelijk; goedhartig; behulpzaam; zachtaardig; attent; hulpvaardig; aangenaam; plezierig; voorkomend)
hyggligt; välvillig; beskedlig; godsint; beskedligt; vänligt; välvilligt-
hyggligt bijvoeglijk naamwoord
-
välvillig bijvoeglijk naamwoord
-
beskedlig bijvoeglijk naamwoord
-
godsint bijvoeglijk naamwoord
-
beskedligt bijvoeglijk naamwoord
-
vänligt bijvoeglijk naamwoord
-
välvilligt bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor aardig:
Verwante woorden van "aardig":
Synoniemen voor "aardig":
Antoniemen van "aardig":
Verwante definities voor "aardig":
Wiktionary: aardig
aardig
Cross Translation:
adjective
-
aangenaam in omgang
- aardig → vänlig
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• aardig | → snäll | ↔ kind — affectionate, nice |
• aardig | → rätt; ganska | ↔ pretty — somewhat |
• aardig | → tämligen | ↔ quite — to a moderate extent |
• aardig | → hövlig; artig | ↔ höflich — formell respektvoll |
• aardig | → snäll; vänlig | ↔ affable — Personne aimable et bienveillante à qui on peut parler (qui écouter et comprendre). |
• aardig | → snäll; vänlig | ↔ aimable — Qui mériter d’aimer. |
• aardig | → snäll; vänlig | ↔ amène — agréable, attrayant. |
• aardig | → lustig; löjlig | ↔ drôle — Comique, marrant, rigolo. (Sens général). |
• aardig | → behagfull; söt; snäll; vänlig | ↔ gentil — agréable, charmant, mignon, aimable. Qui a une certaine grâce, un certain agrément délicat. |
• aardig | → behagfull | ↔ mignon — Qui, dans son apparence menue, offre de la grâce et de la gentillesse |
Computer vertaling door derden: