Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. geconsolideerd:
  2. consolideren:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor geconsolideerd (Nederlands) in het Zweeds

geconsolideerd:

geconsolideerd bijvoeglijk naamwoord

  1. geconsolideerd
    konsoliderad; stärkt; konsoliderat

Vertaal Matrix voor geconsolideerd:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
konsoliderad geconsolideerd
konsoliderat geconsolideerd
stärkt geconsolideerd

consolideren:

consolideren werkwoord (consolideer, consolideert, consolideerde, consolideerden, geconsolideerd)

  1. consolideren (verstevigen)
    stärka; konsolidera
    • stärka werkwoord (stärker, stärkte, stärkt)
    • konsolidera werkwoord (konsoliderar, konsoliderade, konsoliderat)

Conjugations for consolideren:

o.t.t.
  1. consolideer
  2. consolideert
  3. consolideert
  4. consolideren
  5. consolideren
  6. consolideren
o.v.t.
  1. consolideerde
  2. consolideerde
  3. consolideerde
  4. consolideerden
  5. consolideerden
  6. consolideerden
v.t.t.
  1. heb geconsolideerd
  2. hebt geconsolideerd
  3. heeft geconsolideerd
  4. hebben geconsolideerd
  5. hebben geconsolideerd
  6. hebben geconsolideerd
v.v.t.
  1. had geconsolideerd
  2. had geconsolideerd
  3. had geconsolideerd
  4. hadden geconsolideerd
  5. hadden geconsolideerd
  6. hadden geconsolideerd
o.t.t.t.
  1. zal consolideren
  2. zult consolideren
  3. zal consolideren
  4. zullen consolideren
  5. zullen consolideren
  6. zullen consolideren
o.v.t.t.
  1. zou consolideren
  2. zou consolideren
  3. zou consolideren
  4. zouden consolideren
  5. zouden consolideren
  6. zouden consolideren
diversen
  1. consolideer!
  2. consolideert!
  3. geconsolideerd
  4. consoliderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor consolideren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
konsolidera consolideren; verstevigen
stärka consolideren; verstevigen aanscherpen; intensiveren; sterker maken; stijf maken; stijven; toespitsen; verhevigen; versterken