Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. geneigdheid:
  2. geneigd:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor geneigdheid (Nederlands) in het Zweeds

geneigdheid:

geneigdheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de geneigdheid (inclinatie; neiging; hang; gezindheid)
    håg; benägenhet; böjelse
  2. de geneigdheid (tendens; neiging; trend)
    trend; tendens
    • trend [-en] zelfstandig naamwoord
    • tendens [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor geneigdheid:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
benägenhet geneigdheid; gezindheid; hang; inclinatie; neiging aansprakelijkheid; genegenheid; inclinatie; verantwoordelijkheid
böjelse geneigdheid; gezindheid; hang; inclinatie; neiging declinatie; draai; genegenheid; glooiing; glooiingshoek; inclinatie; keer; kentering; kronkel; ombuiging; omkeer; ommekeer; ommezwaai; omslag; twist; verdraaiing
håg geneigdheid; gezindheid; hang; inclinatie; neiging
tendens geneigdheid; neiging; tendens; trend bedoeling; beduidenis; beduiding; betekenis; drevel; geest; modeverschijnsel; strekking; tendensen; tendentie; teneur; trend
trend geneigdheid; neiging; tendens; trend

Verwante woorden van "geneigdheid":


geneigd:

geneigd bijvoeglijk naamwoord

  1. geneigd (de neiging hebbend)
    benägat; benägad

Vertaal Matrix voor geneigd:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
benägad de neiging hebbend; geneigd
benägat de neiging hebbend; geneigd

Verwante woorden van "geneigd":