Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. pakkend:
  2. pakken:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor pakkend (Nederlands) in het Zweeds

pakkend:

pakkend bijvoeglijk naamwoord

  1. pakkend (boeiend; aangrijpend)
    spännande; upphetsande
  2. pakkend (sensationeel; spannend; adembenemend; )
    spännande; rörande; sensationellt

Vertaal Matrix voor pakkend:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
rörande aanraken
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
rörande adembenemend; boeiend; meeslepend; opwindend; pakkend; sensationeel; spannend; zinderend
sensationellt adembenemend; boeiend; meeslepend; opwindend; pakkend; sensationeel; spannend; zinderend aandachttrekkend
spännande aangrijpend; adembenemend; boeiend; meeslepend; opwindend; pakkend; sensationeel; spannend; zinderend
upphetsande aangrijpend; boeiend; pakkend opwindend; pikant; sexy; spannende; zinderende

pakkend vorm van pakken:

pakken werkwoord (pak, pakt, pakte, pakten, gepakt)

  1. pakken (halen)
    ; ta
    • werkwoord (får, fick, fått)
    • ta werkwoord (tar, tog, tagit)
  2. pakken (grijpen; vangen; verstrikken; vatten; klauwen)
    gripa; fånga; ta fast
    • gripa werkwoord (griper, grep, gripit)
    • fånga werkwoord (fångar, fångade, fångat)
    • ta fast werkwoord (tar fast, tog fast, tagit fast)
  3. pakken (nemen)
    ta
    • ta werkwoord (tar, tog, tagit)

Conjugations for pakken:

o.t.t.
  1. pak
  2. pakt
  3. pakt
  4. pakken
  5. pakken
  6. pakken
o.v.t.
  1. pakte
  2. pakte
  3. pakte
  4. pakten
  5. pakten
  6. pakten
v.t.t.
  1. heb gepakt
  2. hebt gepakt
  3. heeft gepakt
  4. hebben gepakt
  5. hebben gepakt
  6. hebben gepakt
v.v.t.
  1. had gepakt
  2. had gepakt
  3. had gepakt
  4. hadden gepakt
  5. hadden gepakt
  6. hadden gepakt
o.t.t.t.
  1. zal pakken
  2. zult pakken
  3. zal pakken
  4. zullen pakken
  5. zullen pakken
  6. zullen pakken
o.v.t.t.
  1. zou pakken
  2. zou pakken
  3. zou pakken
  4. zouden pakken
  5. zouden pakken
  6. zouden pakken
en verder
  1. ben gepakt
  2. bent gepakt
  3. is gepakt
  4. zijn gepakt
  5. zijn gepakt
  6. zijn gepakt
diversen
  1. pak!
  2. pakt!
  3. gepakt
  4. pakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor pakken:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
halen; pakken believen; moeten; mogen; onverlangd krijgen; opdoen; oplopen; willen
fånga grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken aanhouden; aanklampen; arresteren; beetgrijpen; beetpakken; betrappen; buitmaken; gevangennemen; grijpen; heroveren; inpakken; inpalmen; inrekenen; naar zich toe trekken; oppakken; opvangen; snappen; vangen; vastklampen; vastpakken; wat neervalt opvangen
gripa grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken aanhouden; arresteren; buitmaken; gevangennemen; iets bemachtigen; inrekenen; oppakken; te pakken krijgen; vangen; verkrijgen
ta halen; nemen; pakken aanklampen; beetgrijpen; beetpakken; grijpen; kiezen; naartoe brengen; schiften; selecteren; selectie toepassen; uitkiezen; uitpikken; uitzoeken; vastklampen; vastpakken; welgevallen; ziften
ta fast grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken
- houden; nemen
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
weinig
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
luttel; weinig

Verwante woorden van "pakken":


Synoniemen voor "pakken":


Antoniemen van "pakken":


Verwante definities voor "pakken":

  1. vast blijven zitten1
    • deze lijm pakt niet1
  2. alles wat je mee wilt nemen, erin doen1
    • ik moet mijn koffer nog pakken1
  3. het grijpen of tevoorschijn halen1
    • pak maar een koekje1

Wiktionary: pakken


Cross Translation:
FromToVia
pakken ; skaffa get — obtain
pakken gripa; fånga; tillskansa seize — grab
pakken fatta; gripa; ta; tag; hålla take — to grab with the hands
pakken erhålla; bekommen — (transitiv) etwas empfangen, etwas erhalten, etwas erlangen, etwas (oder einen Zustand) erreichen
pakken ska ha; vill ha bekommen — (transitiv) wie viel ist zu zahlen, was wird gewünscht?
pakken ; erhålla bekommen — (transitiv) sich einer Person oder Sache bemächtigen
pakken ta fast; fånga erwischen — jemanden oder etwas in die Hand, in die Gewalt, zu fassen bekommen, festhalten
pakken ta; taga nehmen — eine Sache greifen
pakken fånga capturers’emparer d’un être vivant ou d’une chose.