Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. uitroep:
  2. uitroepen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitroep (Nederlands) in het Zweeds

uitroep:

uitroep [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de uitroep (schreeuw; roep; kreet; gil)
    skrik
    • skrik [-ett] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor uitroep:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
skrik gil; kreet; roep; schreeuw; uitroep blunder; domheid; flater; giller; misgreep; rukwinden

uitroepen:

uitroepen werkwoord (roep uit, roept uit, riep uit, riepen uit, uitgeroepen)

  1. uitroepen (het uitgillen; brullen; uitschreeuwen)
    ropa högt; skrika; ryta; tjuta; vråla; råma; böla
    • ropa högt werkwoord (ropar högt, ropade högt, ropat högt)
    • skrika werkwoord (skriker, skrek, skrikit)
    • ryta werkwoord (ryter, röt, rutit)
    • tjuta werkwoord (tjutar, tjutade, tjutat)
    • vråla werkwoord (vrålar, vrålade, vrålat)
    • råma werkwoord (råmar, råmade, råmat)
    • böla werkwoord (bölar, bölade, bölat)
  2. uitroepen (uitschreeuwen; uitgillen; uitbrullen; uitkrijsen)
    skrika ut
    • skrika ut werkwoord (skriker ut, skrek ut, skrikit ut)
  3. uitroepen

Conjugations for uitroepen:

o.t.t.
  1. roep uit
  2. roept uit
  3. roept uit
  4. roepen uit
  5. roepen uit
  6. roepen uit
o.v.t.
  1. riep uit
  2. riep uit
  3. riep uit
  4. riepen uit
  5. riepen uit
  6. riepen uit
v.t.t.
  1. heb uitgeroepen
  2. hebt uitgeroepen
  3. heeft uitgeroepen
  4. hebben uitgeroepen
  5. hebben uitgeroepen
  6. hebben uitgeroepen
v.v.t.
  1. had uitgeroepen
  2. had uitgeroepen
  3. had uitgeroepen
  4. hadden uitgeroepen
  5. hadden uitgeroepen
  6. hadden uitgeroepen
o.t.t.t.
  1. zal uitroepen
  2. zult uitroepen
  3. zal uitroepen
  4. zullen uitroepen
  5. zullen uitroepen
  6. zullen uitroepen
o.v.t.t.
  1. zou uitroepen
  2. zou uitroepen
  3. zou uitroepen
  4. zouden uitroepen
  5. zouden uitroepen
  6. zouden uitroepen
en verder
  1. ben uitgeroepen
  2. bent uitgeroepen
  3. is uitgeroepen
  4. zijn uitgeroepen
  5. zijn uitgeroepen
  6. zijn uitgeroepen
diversen
  1. roep uit!
  2. roept uit!
  3. uitgeroepen
  4. uitroepend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uitroepen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
skrika gillen; joelen; kreten; roepen; schreeuwen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
böla brullen; het uitgillen; uitroepen; uitschreeuwen blaten; blèren; brullen; huilen; mekkeren; tranen; tranen afscheiden
ropa högt brullen; het uitgillen; uitroepen; uitschreeuwen
ryta brullen; het uitgillen; uitroepen; uitschreeuwen uitgalmen
råma brullen; het uitgillen; uitroepen; uitschreeuwen loeien
skrika brullen; het uitgillen; uitroepen; uitschreeuwen aanroepen; blaffen; blèren; brullen; bulderen; daveren; fulmineren; gillen; huilen; janken; joelen; keffen; krijsen; praaien; razen; roepen; schreeuwen; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uitgieren; uitgillen; uitjouwen; uitkrijsen
skrika ut uitbrullen; uitgillen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen
tjuta brullen; het uitgillen; uitroepen; uitschreeuwen blaffen; brullen; bulderen; daveren; fulmineren; grienen; huilen; janken; luidkeels iets verkondigen; razen; schetteren; schreeuwen; snikken; snotteren; tekeergaan; tetteren; tieren; tranen; tranen afscheiden
vråla brullen; het uitgillen; uitroepen; uitschreeuwen blaffen; blèren; brullen; bulderen; daveren; fulmineren; gillen; joelen; krijsen; luidkeels iets verkondigen; razen; schetteren; schreeuwen; tekeergaan; tetteren; tieren; uitgalmen; uitgillen; uitjouwen; uitkrijsen
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
utbrista uitroepen

Wiktionary: uitroepen


Cross Translation:
FromToVia
uitroepen skrika; ropa cry — transitive: to shout, to scream (words)
uitroepen proklamera proclaim — to excitedly, verbosely and candidly describe

Verwante vertalingen van uitroep