Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. zwengelen:
  2. zwengel:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor zwengelen (Nederlands) in het Zweeds

zwengelen:

zwengelen werkwoord (zwengel, zwengelt, zwengelde, zwengelden, gezwengeld)

  1. zwengelen
    svänga
    • svänga werkwoord (svänger, svängde, svängt)

Conjugations for zwengelen:

o.t.t.
  1. zwengel
  2. zwengelt
  3. zwengelt
  4. zwengelen
  5. zwengelen
  6. zwengelen
o.v.t.
  1. zwengelde
  2. zwengelde
  3. zwengelde
  4. zwengelden
  5. zwengelden
  6. zwengelden
v.t.t.
  1. heb gezwengeld
  2. hebt gezwengeld
  3. heeft gezwengeld
  4. hebben gezwengeld
  5. hebben gezwengeld
  6. hebben gezwengeld
v.v.t.
  1. had gezwengeld
  2. had gezwengeld
  3. had gezwengeld
  4. hadden gezwengeld
  5. hadden gezwengeld
  6. hadden gezwengeld
o.t.t.t.
  1. zal zwengelen
  2. zult zwengelen
  3. zal zwengelen
  4. zullen zwengelen
  5. zullen zwengelen
  6. zullen zwengelen
o.v.t.t.
  1. zou zwengelen
  2. zou zwengelen
  3. zou zwengelen
  4. zouden zwengelen
  5. zouden zwengelen
  6. zouden zwengelen
diversen
  1. zwengel!
  2. zwengelt!
  3. gezwengeld
  4. zwengelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor zwengelen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
svänga zwengelen buigen; draaien; iets omdraaien; krommen; omkeren; oscilleren; schommelen; welven; wenden; wiegelen; wiegen; zwenken

Verwante woorden van "zwengelen":


zwengel:

zwengel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de zwengel (kruk; slinger)
    vev; vevsläng
    • vev [-en] zelfstandig naamwoord
    • vevsläng zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor zwengel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vev kruk; slinger; zwengel
vevsläng kruk; slinger; zwengel

Verwante woorden van "zwengel":