Zweeds

Uitgebreide vertaling voor stiga (Zweeds) in het Nederlands

stiga:

stiga werkwoord (stiger, steg, stigit)

  1. stiga (göra ett litet hopp; hoppa)
    springen; een sprongetje maken
  2. stiga (kliva upp; gå upp)
    klimmen; omhoogklimmen
    • klimmen werkwoord (klim, klimt, klom, klommen, geklommen)
    • omhoogklimmen werkwoord (klim omhoog, klimt omhoog, klom omhoog, klommen omhoog, omhooggeklommen)
  3. stiga (träda)
    treden
    • treden werkwoord (treed, treedt, treedde, treedden, getreden)
  4. stiga (stiga över)
    uittorenen; uitrijzen
    • uittorenen werkwoord (toren uit, torent uit, torende uit, torenden uit, uitgetorend)
    • uitrijzen werkwoord (rijs uit, rijst uit, rees uit, rezen uit, uitgerezen)
  5. stiga (få något att höja sig)
  6. stiga (erbjuda mera)
    hoger bieden
    • hoger bieden werkwoord (bied hoger, biedt hoger, bood hoger, boden hoger, hoger geboden)
  7. stiga (bli högre)
    hoger worden
    • hoger worden werkwoord (word hoger, wordt hoger, werd hoger, werden hoger, hoger geworden)
  8. stiga (öka; höjas)
    opstaan; verheffen; gaan staan; omhoogkomen
    • opstaan werkwoord (sta op, staat op, stond op, stonden op, opgestaan)
    • verheffen werkwoord (verhef, verheft, verhief, verhieven, verheven)
    • gaan staan werkwoord
    • omhoogkomen werkwoord (kom omhoog, komt omhoog, kwam omhoog, kwamen omhoog, omhooggekomen)
  9. stiga (uppstiga)
    opstijgen; in de lucht omhoogstijgen; stijgen; de hoogte ingaan
    • opstijgen werkwoord (stijg op, stijgt op, steeg op, stegen op, opgestegen)
    • stijgen werkwoord (stijg, stijgt, steeg, stegen, gestegen)
    • de hoogte ingaan werkwoord (ga de hoogte in, gaat de hoogte in, ging de hoogte in, gingen de hoogte in, de hoogte ingegeaan)

Conjugations for stiga:

presens
  1. stiger
  2. stiger
  3. stiger
  4. stiger
  5. stiger
  6. stiger
imperfekt
  1. steg
  2. steg
  3. steg
  4. steg
  5. steg
  6. steg
framtid 1
  1. kommer att stiga
  2. kommer att stiga
  3. kommer att stiga
  4. kommer att stiga
  5. kommer att stiga
  6. kommer att stiga
framtid 2
  1. skall stiga
  2. skall stiga
  3. skall stiga
  4. skall stiga
  5. skall stiga
  6. skall stiga
conditional
  1. skulle stiga
  2. skulle stiga
  3. skulle stiga
  4. skulle stiga
  5. skulle stiga
  6. skulle stiga
perfekt particip
  1. har stigit
  2. har stigit
  3. har stigit
  4. har stigit
  5. har stigit
  6. har stigit
imperfekt particip
  1. hade stigit
  2. hade stigit
  3. hade stigit
  4. hade stigit
  5. hade stigit
  6. hade stigit
blandad
  1. stig!
  2. stig!
  3. stigen
  4. stigande
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de

Vertaal Matrix voor stiga:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
klimmen bestigning; uppfärt
omhoogkomen bestigning; uppfärt
opstijgen bestigning; uppfärt
springen hoppa ned; springa ned
stijgen bestigning; kliva upp; uppfärt
treden fotspår; fotsteg; steg
verheffen dyrkan; tillbedjan
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
de hoogte ingaan stiga; uppstiga tillta; öka
doen stijgen få något att höja sig; stiga
een sprongetje maken göra ett litet hopp; hoppa; stiga
gaan staan höjas; stiga; öka resa sig; stiga upp; stå upp; uppstiga
hoger bieden erbjuda mera; stiga
hoger worden bli högre; stiga
in de lucht omhoogstijgen stiga; uppstiga
klimmen gå upp; kliva upp; stiga bestiga; gå uppför; kliva upp; klättra upp; stiga uppför
omhoogklimmen gå upp; kliva upp; stiga kliva upp; klättra upp
omhoogkomen höjas; stiga; öka komma upp; komma upp till ytan; stiga upp
opstaan höjas; stiga; öka resa sig; stiga upp; stå upp; uppstiga
opstijgen stiga; uppstiga flyga bort; flyga iväg; stiga upp
springen göra ett litet hopp; hoppa; stiga explodera; hoppa upp; splittras; sprängas
stijgen stiga; uppstiga gå upp; kliva upp; klättra upp; komma upp; resa sig; tillta; öka
treden stiga; träda
uitrijzen stiga; stiga över
uittorenen stiga; stiga över
verheffen höjas; stiga; öka

Synoniemen voor "stiga":


Wiktionary: stiga


Cross Translation:
FromToVia
stiga in waarde stijgen appreciate — to increase in value
stiga rijzen; opstijgen rise — To move upwards

Verwante vertalingen van stiga