Engels

Uitgebreide vertaling voor locker (Engels) in het Nederlands

locker:

locker [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the locker
    het kluisje
    • kluisje [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor locker:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kluisje locker
- cabinet; footlocker; storage locker

Verwante woorden van "locker":

  • lockers

Synoniemen voor "locker":


Verwante definities voor "locker":

  1. a storage compartment for clothes and valuables; usually it has a lock1
  2. a trunk for storing personal possessions; usually kept at the foot of a bed (as in a barracks)1
  3. a fastener that locks or closes1

lock:

to lock werkwoord (locks, locked, locking)

  1. to lock
    vergrendelen; locken; afsluiten; sluiten; afgrendelen; op slot zetten; op slot doen; grendelen; borgen; dichtdoen; dichtmaken
    • vergrendelen werkwoord (vergrendel, vergrendelt, vergrendelde, vergrendelden, vergrendeld)
    • locken werkwoord (lock, lockt, lockte, lockten, gelockt)
    • afsluiten werkwoord (sluit af, sloot af, sloten af, afgesloten)
    • sluiten werkwoord (sluit, sloot, sloten, gesloten)
    • afgrendelen werkwoord (grendel af, grendelt af, grendelde af, grendelden af, afgegrendeld)
    • op slot zetten werkwoord
    • op slot doen werkwoord (doe op slot, doet op slot, deed op slot, deden op slot, op slot gedaan)
    • grendelen werkwoord (grendel, grendelt, grendelde, grendelden, gegrendeld)
    • borgen werkwoord
    • dichtdoen werkwoord (doe dicht, doet dicht, deed dicht, deden dicht, dichtgedaan)
    • dichtmaken werkwoord (maak dicht, maakt dicht, maakte dicht, maakten dicht, dichtgemaakt)
  2. to lock (lock up; close)
    afsluiten; dichtdoen
    • afsluiten werkwoord (sluit af, sloot af, sloten af, afgesloten)
    • dichtdoen werkwoord (doe dicht, doet dicht, deed dicht, deden dicht, dichtgedaan)
  3. to lock (lift-lock)
    schutten
    • schutten werkwoord (schut, schutte, schutten, geschut)
  4. to lock (thighten; screw on)
    door draaien vastmaken; aandraaien
  5. to lock
    – To prevent users from joining a conference, whether or not they have an invitation. 2
    vergrendelen
    • vergrendelen werkwoord (vergrendel, vergrendelt, vergrendelde, vergrendelden, vergrendeld)
  6. to lock
    – To allow the shared user profile configuration set by the administrator to remain static from one user session to another. 2
    vergrendelen
    • vergrendelen werkwoord (vergrendel, vergrendelt, vergrendelde, vergrendelden, vergrendeld)

Conjugations for lock:

present
  1. lock
  2. lock
  3. locks
  4. lock
  5. lock
  6. lock
simple past
  1. locked
  2. locked
  3. locked
  4. locked
  5. locked
  6. locked
present perfect
  1. have locked
  2. have locked
  3. has locked
  4. have locked
  5. have locked
  6. have locked
past continuous
  1. was locking
  2. were locking
  3. was locking
  4. were locking
  5. were locking
  6. were locking
future
  1. shall lock
  2. will lock
  3. will lock
  4. shall lock
  5. will lock
  6. will lock
continuous present
  1. am locking
  2. are locking
  3. is locking
  4. are locking
  5. are locking
  6. are locking
subjunctive
  1. be locked
  2. be locked
  3. be locked
  4. be locked
  5. be locked
  6. be locked
diverse
  1. lock!
  2. let's lock!
  3. locked
  4. locking
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

lock [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the lock (sluice; lock chamber; scupper; drain; small lock)
    de sas; de sluis; het schutsluisje; het verlaat
    • sas [de ~] zelfstandig naamwoord
    • sluis [de ~] zelfstandig naamwoord
    • schutsluisje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • verlaat [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. the lock (door lock)
    het slot; de deurslot
    • slot [het ~] zelfstandig naamwoord
    • deurslot [de ~] zelfstandig naamwoord
  3. the lock (hair lock; tuft; forelock)
    haarkuif; de kuif
    • haarkuif [znw.] zelfstandig naamwoord
    • kuif [de ~] zelfstandig naamwoord
  4. the lock (lockages)
    de sluiswerken; geheel van sluizen
  5. the lock (clamp; brace)
    de klamp; koeklauw
    • klamp [de ~] zelfstandig naamwoord
    • koeklauw [znw.] zelfstandig naamwoord
  6. the lock (sluice)
    sluiswerk
  7. the lock (curling lock; curl)
    krullende haarlok; de krul; het krulletje

Vertaal Matrix voor lock:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afgrendelen sealing off
afsluiten closing the shop; shutdown
borgen secure
deurslot door lock; lock
dichtdoen blocking; closing
dichtmaken barrier; close-down; closing; locking; partition; shutting
geheel van sluizen lock; lockages
haarkuif forelock; hair lock; lock; tuft
klamp brace; clamp; lock header course; pile; rick; stack
koeklauw brace; clamp; lock
krul curl; curling lock; lock curl; curl of hair; ringlet; urinal
krullende haarlok curl; curling lock; lock
krulletje curl; curling lock; lock
kuif forelock; hair lock; lock; tuft Mohican haircut; crest
sas drain; lock; lock chamber; scupper; sluice; small lock
schutsluisje drain; lock; lock chamber; scupper; sluice; small lock
slot door lock; lock biking lock; castle; château; conclusion; end; ending; fortified building; knight's castle; termination
sluis drain; lock; lock chamber; scupper; sluice; small lock
sluiswerk lock; sluice
sluiswerken lock; lockages
verlaat drain; lock; lock chamber; scupper; sluice; small lock
- curl; ignition lock; lock chamber; ringlet; whorl
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aandraaien lock; screw on; thighten switch on; turn on
afgrendelen lock bar; close off; shut out
afsluiten close; lock; lock up bring to a close; bring to a conclusion; bring to an end; close; conclude; draw; end; exit; finish; finish off; shut; shut down
borgen lock
dichtdoen close; lock; lock up button up; close; draw; pull shut; pull to; shut
dichtmaken lock bind; close; demarcate; fence off; plug; pull shut; pull to; put under seal; seal; shut; stop up
door draaien vastmaken lock; screw on; thighten
grendelen lock
locken lock
op slot doen lock
op slot zetten lock
schutten lift-lock; lock
sluiten lock close; draw; pull shut; pull to; shut
vergrendelen lock
- engage; interlace; interlock; lock away; lock in; lock up; mesh; operate; put away; shut away; shut up
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- stock and barrel; the whole lot

Verwante woorden van "lock":


Synoniemen voor "lock":


Antoniemen van "lock":


Verwante definities voor "lock":

  1. any wrestling hold in which some part of the opponent's body is twisted or pressured1
  2. a fastener fitted to a door or drawer to keep it firmly closed1
  3. a restraint incorporated into the ignition switch to prevent the use of a vehicle by persons who do not have the key1
  4. enclosure consisting of a section of canal that can be closed to control the water level; used to raise or lower vessels that pass through it1
  5. a mechanism that detonates the charge of a gun1
  6. a strand or cluster of hair1
  7. become rigid or immoveable1
    • The therapist noticed that the patient's knees tended to lock in this exercise1
  8. place in a place where something cannot be removed or someone cannot escape1
    • The parents locked her daughter up for the weekend1
    • She locked her jewels in the safe1
  9. fasten with a lock1
    • lock the bike to the fence1
  10. keep engaged1
  11. become engaged or intermeshed with one another1
    • They were locked in embrace1
  12. hold in a locking position1
    • He locked his hands around her neck1
  13. build locks in order to facilitate the navigation of vessels1
  14. hold fast (in a certain state)1
    • He was locked in a laughing fit1
  15. pass by means through a lock in a waterway1
  16. A software security feature that requires a key or dongle in order for the application to run correctly.2
  17. To block other meeting participants from controlling the Office Live Meeting 2007 client during a presentation.2
  18. To prevent users from joining a conference, whether or not they have an invitation.2
  19. A restriction on access to a resource in a multiuser environment.2
  20. Ensure that two processes do not affect the same file or project in a database at the same time.2
  21. To allow the shared user profile configuration set by the administrator to remain static from one user session to another.2

Wiktionary: lock

lock
verb
  1. to fasten with a lock
  2. to become fastened in place
noun
  1. length of hair
  2. firing mechanism of a gun
  3. segment of a canal
  4. something used for fastening
lock
noun
  1. haarlok, pluk haar
  2. sluis met als voornaamste taak water te lozen (en kan daarom simpeler zijn dan een scheepssluis)
  3. mechanisme waarmee in combinatie met een sleutel een deur of een raam kan worden afgesloten
  4. scheepvaart|nld een kunstwerk om water te keren en mogelijk ook om schepen door te laten, op een plaats tussen twee waters met een verschillend waterpeil.

Cross Translation:
FromToVia
lock slot Schloss — Pl.1 an einen Zugang montierte Schließeinrichtung
lock grendel Schloss — Pl.2 Gewehrverschluss
lock doorhalen; doorstrepen; een streep halen door; schrappen; afdammen; afsluiten; belemmeren; stuwen; versperren barrerfermer avec une barre par-derrière.
lock op slot doen; sluiten; afsluiten; dichtdoen; dichtmaken; toedoen fermer — Clore.
lock afsluiten fermer à clé — verrouiller une porte avec une clé
lock slot serrure — serrurerie|fr mécanisme permettant de maintenir fermer une porte, un panneau, un vantail, etc., au moyen d’une clé.
lock grendel verrou — serrurerie|fr pièce de fer fixer sur une porte ou une fenêtre et qui, pousser dans une gâchette, empêcher d’ouvrir.
lock grendelen; afgrendelen; vergrendelen verrouillerfermer au verrou.
lock sas; sluis; sassluis; schutsluis; spui écluseclôture en forme de bassin, faite de terre, de pierre, de bois ou de toute autre matière dans un port, sur une rivière, sur un canal, etc., ayant une ou plusieurs portes qui se lever et se baisser ou qui s’ouvrent et se fermer, pou

Verwante vertalingen van locker