Spaans

Uitgebreide synoniemen voor grupo in het Spaans

grupo:

grupo [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el grupo
    el grupo; la asociación; la banda; la categoría; el colectivo; la clase
    • grupo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • asociación [la ~] zelfstandig naamwoord
    • banda [la ~] zelfstandig naamwoord
    • categoría [la ~] zelfstandig naamwoord
    • colectivo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • clase [la ~] zelfstandig naamwoord
  2. el grupo
    el grupo; la banda; la horda
    • grupo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • banda [la ~] zelfstandig naamwoord
    • horda [la ~] zelfstandig naamwoord
  3. el grupo
    la asociación; el club; el grupo; la compañía; el cordón circunvalatorio; la cofradía; la unión; la agrupación; la asociación de artesanos
  4. el grupo
    la cuchilla; el aluvión; la cuadrilla; la cantidad; el grupo; la masa; la multitud; la copia; la horda; la banda
    • cuchilla [la ~] zelfstandig naamwoord
    • aluvión [el ~] zelfstandig naamwoord
    • cuadrilla [la ~] zelfstandig naamwoord
    • cantidad [la ~] zelfstandig naamwoord
    • grupo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • masa [la ~] zelfstandig naamwoord
    • multitud [la ~] zelfstandig naamwoord
    • copia [la ~] zelfstandig naamwoord
    • horda [la ~] zelfstandig naamwoord
    • banda [la ~] zelfstandig naamwoord
  5. el grupo
    el club; la asociación; la sociedad; la compañía; el grupo; la unión; el círculo; la agrupación
  6. el grupo
    la yunta; el grupo; la colección; la pandilla; la banda; la panda
    • yunta [la ~] zelfstandig naamwoord
    • grupo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • colección [la ~] zelfstandig naamwoord
    • pandilla [la ~] zelfstandig naamwoord
    • banda [la ~] zelfstandig naamwoord
    • panda [la ~] zelfstandig naamwoord
  7. el grupo
    el estropicio; la ruina; la porquería; el batiburrillo; el grupo; el desorden; el caos; la banda
    • estropicio [el ~] zelfstandig naamwoord
    • ruina [la ~] zelfstandig naamwoord
    • porquería [la ~] zelfstandig naamwoord
    • batiburrillo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • grupo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • desorden [el ~] zelfstandig naamwoord
    • caos [el ~] zelfstandig naamwoord
    • banda [la ~] zelfstandig naamwoord
  8. el grupo
    la agrupación; el grupo; la facción; la organización; el agrupamiento
  9. el grupo
    la asociación; la compañía; el grupo; el club; la agrupación
  10. el grupo
    el grupo; la muta; la jauría
    • grupo [el ~] zelfstandig naamwoord
    • muta [la ~] zelfstandig naamwoord
    • jauría [la ~] zelfstandig naamwoord
  11. el grupo
    el paquete; el mazo; el potpurrí; el conjunto; el traje; la orden; el peso; la mochila; el montón; el marco; la molestia; el envase; la masa; el grupo; el embalaje; el mandato; el progreso; el desorden; la maraña; la colección; el problemas; la cuadrilla; el envoltorio; el gravamen; el estorbo; el fardo; la imputación; el fajo; la tropas; la compilación; el petate; el desbarajuste; el revoltijo; el hatajo; el pelotón; la mezcolanza; el popurrí; la patrulla de reconocimiento
  12. el grupo
    la colección; el montón; la compilación; la selección; el amontonamiento; la acumulación; el grupo
  13. el grupo
    la acumulación; la formación de grupos de gente; la concentración de personas; el grupo; la agrupación
  14. el grupo
    la cartera; la masa; la agrupación; el grupo; la acumulación; la colección; el cúmulo; el acumulamiento
  15. el grupo
    el grupo; el parte de la nación
  16. el grupo
    el grupo
    • grupo [el ~] zelfstandig naamwoord
  17. el grupo

Verwante woorden van "grupo":

  • grupa, grupas

Alternatieve synoniemen voor "grupo":


Verwante synoniemen voor grupo