Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. omhooghouden:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor omhooghouden (Nederlands) in het Spaans

omhooghouden:

omhooghouden werkwoord (houd omhoog, houdt omhoog, hield omhoog, hielden omhoog, omhooggehouden)

  1. omhooghouden (ophouden; in de hoogte houden; hooghouden)
    sostener; cesar; levantar; dejar; detener; hacer respetar

Conjugations for omhooghouden:

o.t.t.
  1. houd omhoog
  2. houdt omhoog
  3. houdt omhoog
  4. houden omhoog
  5. houden omhoog
  6. houden omhoog
o.v.t.
  1. hield omhoog
  2. hield omhoog
  3. hield omhoog
  4. hielden omhoog
  5. hielden omhoog
  6. hielden omhoog
v.t.t.
  1. heb omhooggehouden
  2. hebt omhooggehouden
  3. heeft omhooggehouden
  4. hebben omhooggehouden
  5. hebben omhooggehouden
  6. hebben omhooggehouden
v.v.t.
  1. had omhooggehouden
  2. had omhooggehouden
  3. had omhooggehouden
  4. hadden omhooggehouden
  5. hadden omhooggehouden
  6. hadden omhooggehouden
o.t.t.t.
  1. zal omhooghouden
  2. zult omhooghouden
  3. zal omhooghouden
  4. zullen omhooghouden
  5. zullen omhooghouden
  6. zullen omhooghouden
o.v.t.t.
  1. zou omhooghouden
  2. zou omhooghouden
  3. zou omhooghouden
  4. zouden omhooghouden
  5. zouden omhooghouden
  6. zouden omhooghouden
diversen
  1. houd omhoog!
  2. houdt omhoog!
  3. omhooggehouden
  4. omhooghoudend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor omhooghouden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dejar afstappen; afzien van; neerzetten
detener arresteren; grijpen
levantar omhoog steken; omhoog werpen; opsteken; opwerpen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cesar hooghouden; in de hoogte houden; omhooghouden; ophouden aftreden; halt houden; heengaan; ophouden; remmen; stopzetten; tegenhouden; terugtrekken; tot staan brengen; uittreden; verlaten; vertrekken
dejar hooghouden; in de hoogte houden; omhooghouden; ophouden achterlaten; afhaken; aflaten; afvallen; afzeggen; afzetten; afzien van; bevrijden; droppen; ergens loslaten; eruitstappen; heengaan; iemand iets nalaten; in de steek laten; in vrijheid stellen; laten; laten uitstappen; loskrijgen; loslaten; losmaken; lostornen; nalaten; opgeven; ophouden; overlaten; permitteren; stoppen; toelaten; tornen; uithalen; uittrekken; van de boeien ontdoen; verlaten; vermaken; veronachtzamen; vertrekken; vrijaf geven; vrijgeven; vrijlaten
detener hooghouden; in de hoogte houden; omhooghouden; ophouden aanhouden; afhouden; arresteren; beletten; betrappen; detineren; ervanaf houden; gevangen zetten; gevangenhouden; gevangennemen; halt houden; in de cel zetten; in hechtenis houden; inrekenen; interneren; isoleren; ophouden; oppakken; opsluiten; parkeerstand inschakelen; remmen; snappen; stoppen; stopzetten; tegenhouden; tot staan brengen; vasthouden; vastzetten; weerhouden
hacer respetar hooghouden; in de hoogte houden; omhooghouden; ophouden
levantar hooghouden; in de hoogte houden; omhooghouden; ophouden aansteken; aanstrijken; afbakenen; afpalen; afzetten; arrangeren; begrenzen; bliksemen; bouwen; buslichten; casseren; construeren; doen ontvlammen; heffen; hernieuwen; herstellen; hijsen; hoger maken; hoger worden; iets op touw zetten; ijlen; in de fik steken; in de hoogte steken; jachten; jagen; jakkeren; laten gaan; laten lopen; lichten; motiveren; naar boven tillen; naar boven trekken; niet vasthouden; omhoog brengen; omhoog heffen; omhoog rukken; omhoog trekken; omhoogbrengen; omhooggooien; omhooghalen; omhoogheffen; omhoogkomen; omhoogrukken; omhoogsteken; omhoogtillen; omhoogtrekken; omlijnen; opgooien; opheffen; ophijsen; ophogen; opschieten; opstijgen; optillen; opvliegen; opwerpen; rechtop zetten; regelen; renoveren; reppen; snellen; spoeden; tillen; verbeteren; verhelpen; verhogen; verhuizen; verkassen; vernieuwen; vliegen; weerlichten; zich haasten; zich omhoogtrekken; zich optrekken aan; zich spoeden
sostener hooghouden; in de hoogte houden; omhooghouden; ophouden aanjagen; aansporen; assisteren; bijspringen; bijstaan; helpen; motiveren; ondersteunen; opjutten; porren; rugsteunen; seconderen; steunen; weldoen