Overzicht
Duits naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. Absetzen:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Absetzen (Duits) in het Spaans

Absetzen:

Absetzen [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Absetzen
    el colocar; el depositar; el dejar
    • colocar [el ~] zelfstandig naamwoord
    • depositar [el ~] zelfstandig naamwoord
    • dejar [el ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Absetzen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
colocar Absetzen
dejar Absetzen von etwas Absehen
depositar Absetzen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
colocar abgrenzen; ablagern; ablegen; absperren; abstecken; abstellen; abzäunen; anbinden; anbringen; anfangen; anheften; anketten; anlegen; anordnen; aufbauen; aufbewahren; aufheben; aufstellen; ausfindig machen; ausnehmen; bauen; befestigen; begaunern; beginnen; beglaubigen; begrenzen; bemogeln; bergen; bescheißen; beschneiden; beschränken; beschummeln; beschwindeln; betrügen; betten; bewahren; brühen; deponieren; dokumentieren; eindämmen; einhegen; einordnen; einrichten; einräumen; einrücken; einschränken; einsetzen; einstellen; einsäumen; einteilen; einweisen; einzäunen; erbauen; errichten; festbinden; festhaken; festhalten; festheften; festlegen; festmachen; fügen; gruppieren; heften; hinlegen; hinstellen; hintergehen; installieren; lagern; laichen; legen; limitieren; lokalisieren; neppen; niederlegen; plazieren; postieren; prellen; räumlich anordnen; schalten; schlingen; setzen; starten; stationieren; stecken; stellen; trassieren; umzäunen; unteraus legen; unterbringen; verankern; vergeben; verladen; verlegen; wegbergen; zubinden; übervorteilen
dejar abfallen; abhängen; abkoppeln; ablassen; absetzen; abtrennen; abwerfen; andrehen; aufknoten; auflösen; aufmachen; auftrennen; ausfallen; ausfädeln; aushecken; ausholen; ausmisten; ausscheiden; aussteigen lassen; austreten; befreien; beipflichten; bewilligen; dulden; eingehen; einlassen; einwilligen; entbinden; entkoppeln; entlassen; entschuldigen; erlauben; erlösen; ewähren; fortgehen; freigeben; freilassen; freimachen; genehmigen; gestatten; gewähren; gutheißen; gönnen; hereinlassen; hineinlassen; hinhalten; hinterlassen; hochhalten; im Stich lassen; jemandem etwas hinterlassen; lassen; leiden; lockern; loshaken; loskoppeln; loslösen; losmachen; losziehen; lösen; schmeißen; treiben; vergönnen; verlassen; vernachlässigen; vorlassen; weggehen; werfen; zulassen; zurücklassen; zustimmen; übriglassen
depositar abgrenzen; ablagern; ablegen; absetzen; absperren; abstecken; abstellen; abstreifen; abzäunen; anbringen; auf das Konto überweisen; aufbewahren; aufheben; aufstellen; ausnehmen; aussteigen lassen; austreiben; begaunern; begrenzen; beisetzen; bemogeln; bergen; bescheißen; beschneiden; beschränken; beschummeln; beschwindeln; betrügen; bewahren; das Verfahren einstellen; deponieren; eindämmen; einfügen; einhegen; einlegen; einordnen; einräumen; einrücken; einschließen; einschränken; einstellen; einsäumen; eintragenlassen; einzäunen; erfassen; ergreifen; ertappen; erwischen; fangen; fassen; festlegen; fügen; gruppieren; herstellen; herüberschicken; hinlegen; hinstellen; hintergehen; hinterlegen; installieren; lagern; legen; limitieren; neppen; niederlegen; prellen; schnappen; seponieren; setzen; speichern; stationieren; stellen; stürzen; trassieren; umbuchen von Geld; umzäunen; unterbringen; verladen; wegbergen; zu den Akten legen; übermitteln; überschreiben; übersenden; übervorteilen; überweisen