Engels

Uitgebreide vertaling voor damaging (Engels) in het Nederlands

damaging:

damaging bijvoeglijk naamwoord

  1. damaging (harm causing)
    schadelijk; schade berokkenend
  2. damaging (aggravating; incriminating)
    belastend; bezwarend
  3. damaging (hurting)
    schadend

damaging [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the damaging (desecration; mutilation; the harming of)
    de beschadiging; schade toebrengen
  2. the damaging (affecting; harming; injuring)
    beschadigen; het kwetsen

Vertaal Matrix voor damaging:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beschadigen affecting; damaging; harming; injuring corrupt
beschadiging damaging; desecration; mutilation; the harming of damage; harm; harming; injury; loss
kwetsen affecting; damaging; harming; injuring
schade toebrengen damaging; desecration; mutilation; the harming of
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beschadigen attack; damage; erode; hurt; injure; spoil
kwetsen ache; aggrieve; bruise; contuse; hurt; hurt someone's feelings; injure; offend; wound
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bezwarend aggravating; damaging; incriminating
schadelijk damaging; harm causing harmful
- detrimental; negative; prejudicial; prejudicious
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
belastend aggravating; damaging; incriminating
schade berokkenend damaging; harm causing
schadend damaging; hurting

Verwante woorden van "damaging":


Synoniemen voor "damaging":


Verwante definities voor "damaging":

  1. designed or tending to discredit, especially without positive or helpful suggestions1
  2. (sometimes followed by `to') causing harm or injury1
    • damaging to career and reputation1

Wiktionary: damaging

damaging
adjective
  1. schade toebrengend

damaging vorm van damage:

damage [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the damage (detriment; loss; harm; injury; harming)
    de schade; het verlies; de afbreuk
    • schade [de ~] zelfstandig naamwoord
    • verlies [het ~] zelfstandig naamwoord
    • afbreuk [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. the damage (injury; loss; harm; harming)
    de schade; de beschadiging
  3. the damage (disadvantage; loss)
    het nadeel; de schade; het verlies
    • nadeel [het ~] zelfstandig naamwoord
    • schade [de ~] zelfstandig naamwoord
    • verlies [het ~] zelfstandig naamwoord
  4. the damage
    de averij
    • averij [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  5. the damage
    de schade
    • schade [de ~] zelfstandig naamwoord

to damage werkwoord (damages, damaged, damaging)

  1. to damage (erode; spoil; attack)
    beschadigen; aantasten; bederven; aanvreten
    • beschadigen werkwoord (beschadig, beschadigt, beschadigde, beschadigden, beschadigd)
    • aantasten werkwoord (tast aan, tastte aan, tastten aan, aangetast)
    • bederven werkwoord (bederf, bederft, bedierf, bedierven, bedorven)
    • aanvreten werkwoord
  2. to damage (harm; do harm)
    schaden; benadelen; afbreuk doen aan
    • schaden werkwoord (schaad, schaadt, schaadde, schaadden, geschaad)
    • benadelen werkwoord (benadeel, benadeelt, benadeelde, benadeelden, benadeeld)
    • afbreuk doen aan werkwoord (doe afbreuk aan, doet afbreuk aan, deed afbreuk aan, deden afbreuk aan, afbreuk gedaan aan)
  3. to damage (hurt; injure)
    beschadigen; schaden
    • beschadigen werkwoord (beschadig, beschadigt, beschadigde, beschadigden, beschadigd)
    • schaden werkwoord (schaad, schaadt, schaadde, schaadden, geschaad)
  4. to damage (cause damage; harm; do harm; hurt)
    schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; benadelen; duperen; nadeel toebrengen
    • schade berokkenen werkwoord (berokken schade, berokkent schade, berokkende schade, berokkenden schade, schade berokkend)
    • schade toebrengen aan werkwoord (breng schade toe aan, brengt schade toe aan, bracht schade toe aan, brachten schade toe aan, volbracht schade toe aan)
    • schaden werkwoord (schaad, schaadt, schaadde, schaadden, geschaad)
    • benadelen werkwoord (benadeel, benadeelt, benadeelde, benadeelden, benadeeld)
    • duperen werkwoord (dupeer, dupeert, dupeerde, dupeerden, gedupeerd)
    • nadeel toebrengen werkwoord (breng nadeel toe, brengt nadeel toe, bracht nadeel toe, brachten nadeel toe, nadeel toegebracht)
  5. to damage (beat up; knock about; maul; injure)
    in elkaar slaan; toetakelen
  6. to damage (harm; aggrieve; injure)
    benadelen; nadeel berokkenen
    • benadelen werkwoord (benadeel, benadeelt, benadeelde, benadeelden, benadeeld)
    • nadeel berokkenen werkwoord (berokken nadeel, berokkent nadeel, berokkende nadeel, berokkenden nadeel, nadeel berokkend)
  7. to damage (harm; bruise; injure)
    deren
    • deren werkwoord (deer, deert, deerde, deerden, gedeerd)
  8. to damage (be disadvantuous; cause disadvantage; cause someone sorrow; )
    schaden; nadelig zijn; kwaad doen
    • schaden werkwoord (schaad, schaadt, schaadde, schaadden, geschaad)
    • nadelig zijn werkwoord (ben nadelig, bent nadelig, is nadelig, was nadelig, waren nadelig, nadelig geweest)
    • kwaad doen werkwoord (doe kwaad, doet kwaad, deed kwaad, deden kwaad, kwaad gedaan)

Conjugations for damage:

present
  1. damage
  2. damage
  3. damages
  4. damage
  5. damage
  6. damage
simple past
  1. damaged
  2. damaged
  3. damaged
  4. damaged
  5. damaged
  6. damaged
present perfect
  1. have damaged
  2. have damaged
  3. has damaged
  4. have damaged
  5. have damaged
  6. have damaged
past continuous
  1. was damaging
  2. were damaging
  3. was damaging
  4. were damaging
  5. were damaging
  6. were damaging
future
  1. shall damage
  2. will damage
  3. will damage
  4. shall damage
  5. will damage
  6. will damage
continuous present
  1. am damaging
  2. are damaging
  3. is damaging
  4. are damaging
  5. are damaging
  6. are damaging
subjunctive
  1. be damaged
  2. be damaged
  3. be damaged
  4. be damaged
  5. be damaged
  6. be damaged
diverse
  1. damage!
  2. let's damage!
  3. damaged
  4. damaging
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor damage:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aantasten affecting; attacking; defamation; impairing; imputation; injuring
afbreuk damage; detriment; harm; harming; injury; loss
averij damage
bederven rotting
beschadigen affecting; corrupt; damaging; harming; injuring
beschadiging damage; harm; harming; injury; loss damaging; desecration; mutilation; the harming of
nadeel damage; disadvantage; loss
schade damage; detriment; disadvantage; harm; harming; injury; loss
verlies damage; detriment; disadvantage; harm; harming; injury; loss bereavement; contra; defeat; demerit; disadvantage; let down; loss; suffering
- equipment casualty; harm; hurt; impairment; legal injury; price; scathe; terms; wrong
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aantasten attack; damage; erode; spoil besmirch; blemish; taint
aanvreten attack; damage; erode; spoil corrode; gnaw
afbreuk doen aan damage; do harm; harm
bederven attack; damage; erode; spoil botch up; decay; foul up; go bad; mess up; muck up; rot; ruin; spoil; upset
benadelen aggrieve; cause damage; damage; do harm; harm; hurt; injure be contrary; belie; counteract; cross; disappoint; disillusion; frustrate; let down
beschadigen attack; damage; erode; hurt; injure; spoil
deren bruise; damage; harm; injure
duperen cause damage; damage; do harm; harm; hurt be contrary; belie; counteract; cross; disappoint; disillusion; frustrate; let down
in elkaar slaan beat up; damage; injure; knock about; maul
kwaad doen be disadvantuous; cause disadvantage; cause injury; cause someone sorrow; damage; do harm; harm; harm somebody; hurt; injure bring evil upon; do wrong; do wrongly; hurt; offend; wreak evil
nadeel berokkenen aggrieve; damage; harm; injure
nadeel toebrengen cause damage; damage; do harm; harm; hurt
nadelig zijn be disadvantuous; cause disadvantage; cause injury; cause someone sorrow; damage; do harm; harm; harm somebody; hurt; injure
schade berokkenen cause damage; damage; do harm; harm; hurt
schade toebrengen aan cause damage; damage; do harm; harm; hurt
schaden be disadvantuous; cause damage; cause disadvantage; cause injury; cause someone sorrow; damage; do harm; harm; harm somebody; hurt; injure bruise; hurt; injure; wound
toetakelen beat up; damage; injure; knock about; maul beat up; castigate; drub; flog; lash; rack; trounce; whack; whip
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- batter; injury

Verwante woorden van "damage":


Synoniemen voor "damage":


Verwante definities voor "damage":

  1. the act of damaging something or someone1
  2. any harm or injury resulting from a violation of a legal right1
  3. loss of military equipment1
  4. the occurrence of a change for the worse1
  5. the amount of money needed to purchase something1
    • how much is the damage?1
  6. inflict damage upon1
    • The snow damaged the roof1
    • She damaged the car when she hit the tree1
  7. suffer or be susceptible to damage1
    • These fine china cups damage easily1

Wiktionary: damage

damage
verb
  1. to make something less intact or even destroy it; to harm or cause destruction
noun
  1. cost or expense
  2. abstract measure of something not being intact; harm
damage
noun
  1. scheepvaart|nld een schade aan een schip of lading gedurende een reis
  2. geheel van beschadigingen
verb
  1. het toebrengen van schade
  2. (overgankelijk) toetakelen, beschadigen
  3. iets of iemand schade toebrengen

Cross Translation:
FromToVia
damage verlies Einbuße — (durch Beschädigung beziehungsweise Zufügung materiellen Schadens) völliges oder teilweises Abhandenkommen, Verlorengehen; das völlige oder teilweise Abhandengekommene, Verlorengegangene
damage averij Havarie — großes Schadensereignis (speziell im Verkehrswesen) wie Transportmittelunfall oder Güterschaden
damage nadeel Nachteil — eine negative oder unerwünschte Folge oder ein negativer Nebeneffekt, zum Beispiel einer Lösung, eines Vorgehens, einer Überlegung
damage strop; schade SchadenRechtswesen: ein durch ein Ereignis oder einen Umstand verursachte Beeinträchtigung eines Gutes oder eine Wertminderung des ursprünglichen Zustandes einer Sache
damage verlies Verlust — die Handlung des Verlierens
damage averij avarie — marine|fr dommage survenir à un bâtiment ou aux marchandises dont il charger.
damage schade; jammer dommage — Perte matérielle; dégât (sens général)
damage beschadiging; defect; gebrek; schade dégâtdommage, détérioration amener par un accident ou une cause violente.
damage bederven; beschadigen; havenen; schenden; stukmaken; toetakelen détériorermettre en mauvais état.
damage schade aanrichten; schaden endommagermettre une chose en mauvais état en lui faisant subir quelque dommage.
damage schaden; benadelen; deren nuire — Causer du tort, porter dommage à quelqu’un.
damage afbreuk; schade; nadeel; deficit; strop; verlies; beschadiging; defect; gebrek préjudicetort ; dommage.

Verwante vertalingen van damaging