Frans

Uitgebreide vertaling voor valide (Frans) in het Nederlands

valide:

valide bijvoeglijk naamwoord

  1. valide (valable; légitime; fondé; )
    geldig; valide; aannemelijk; valabel
  2. valide
    gegrond; geldig; valide
  3. valide
    valide
    • valide bijvoeglijk naamwoord
  4. valide
    geldig
    • geldig bijvoeglijk naamwoord
  5. valide (légal; raisonnable; légitime; )
    rechtvaardig; billijk; rechtmatig; wettig; gewettigd; wetmatig

Vertaal Matrix voor valide:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aannemelijk autorisé; en règle; fondé; juste; licite; légitime; valable; valide bien pesé; convaincant; crédible; d'une façon convaincante; d'une manière vraisemblable; de façon vraisemblable; fondé; irrefutable; juste; légitime; médité; mûri; plausible; plausiblement; probable; qui tient debout; raisonnable; raisonnablement; réfléchi; solide; solidement; vraisemblable
billijk légal; légalement; légitime; légitimement; raisonnable; raisonnablement; valide; à juste titre; équitable; équitablement approprié; avec raison; convenable; convenablement; fondé; justifié; légal; légalement; légitime; légitimement; raisonable; raisonablement; à juste titre
gegrond valide bien médité; bien pesé; crédible; fondé; irrefutable; juste; légitime; médité; mûrement réfléchi; mûri; plausible; qui tient debout; raisonnable; raisonnablement; réfléchi; solide; solidement; vraisemblable
geldig autorisé; en règle; fondé; juste; licite; légitime; valable; valide
gewettigd légal; légalement; légitime; légitimement; raisonnable; raisonnablement; valide; à juste titre; équitable; équitablement autorisé; de façon légitime; en règle; licite; légal; légalement; légitime; qualifié; valable en droit
rechtmatig légal; légalement; légitime; légitimement; raisonnable; raisonnablement; valide; à juste titre; équitable; équitablement fondé; justifié; légal; légalement; légitime; légitimement; à juste titre
rechtvaardig légal; légalement; légitime; légitimement; raisonnable; raisonnablement; valide; à juste titre; équitable; équitablement bien pensant; bon; comme il faut; droit; honnête; intègre; juste; légitime; probe; sage; équitable
valabel autorisé; en règle; fondé; juste; licite; légitime; valable; valide
valide autorisé; en règle; fondé; juste; licite; légitime; valable; valide apte; capable de travailler; en capacité de travail
wetmatig légal; légalement; légitime; légitimement; raisonnable; raisonnablement; valide; à juste titre; équitable; équitablement
wettig légal; légalement; légitime; légitimement; raisonnable; raisonnablement; valide; à juste titre; équitable; équitablement de façon légitime; licite; légal; légalement; légitime; valable en droit

Synoniemen voor "valide":


Wiktionary: valide

valide
adjective
  1. waarvan de waarde of wettigheid erkend wordt

Cross Translation:
FromToVia
valide geldig valid — acceptable, proper or correct

valider:

valider werkwoord (valide, valides, validons, validez, )

  1. valider (ratifier; confirmer; sceller; entériner)
    goedkeuren; bevestigen; bekrachtigen; homologeren; bezegelen
    • goedkeuren werkwoord (keur goed, keurt goed, keurde goed, keurden goed, goedgekeurd)
    • bevestigen werkwoord (bevestig, bevestigt, bevestigde, bevestigden, bevestigd)
    • bekrachtigen werkwoord (bekrachtig, bekrachtigt, bekrachtigde, bekrachtigden, bekrachtigd)
    • homologeren werkwoord (homologeer, homologeert, homologeerde, homologeerden, gehomologeerd)
    • bezegelen werkwoord (bezegel, bezegelt, bezegelde, bezegelden, bezegeld)
  2. valider (ratifier; authentifier; confirmer; entériner; authentiquer)
    certificeren; bekrachtigen; waarmerken; bestempelen; merken
    • certificeren werkwoord (certificeer, certificeert, certificeerde, certificeerden, gecertificeerd)
    • bekrachtigen werkwoord (bekrachtig, bekrachtigt, bekrachtigde, bekrachtigden, bekrachtigd)
    • waarmerken werkwoord (waarmerk, waarmerkt, waarmerkte, waarmerkten, gewaarmerkt)
    • bestempelen werkwoord (bestempel, bestempelt, bestempelde, bestempelden, bestempeld)
    • merken werkwoord (merk, merkt, merkte, merkten, gemerkt)
  3. valider
    valideren
    • valideren werkwoord (valideer, valideert, valideerde, valideerden, gevalideerd)

Conjugations for valider:

Présent
  1. valide
  2. valides
  3. valide
  4. validons
  5. validez
  6. valident
imparfait
  1. validais
  2. validais
  3. validait
  4. validions
  5. validiez
  6. validaient
passé simple
  1. validai
  2. validas
  3. valida
  4. validâmes
  5. validâtes
  6. validèrent
futur simple
  1. validerai
  2. valideras
  3. validera
  4. validerons
  5. validerez
  6. valideront
subjonctif présent
  1. que je valide
  2. que tu valides
  3. qu'il valide
  4. que nous validions
  5. que vous validiez
  6. qu'ils valident
conditionnel présent
  1. validerais
  2. validerais
  3. validerait
  4. validerions
  5. valideriez
  6. valideraient
passé composé
  1. ai validé
  2. as validé
  3. a validé
  4. avons validé
  5. avez validé
  6. ont validé
divers
  1. valide!
  2. validez!
  3. validons!
  4. validé
  5. validant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor valider:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
homologeren homologuer
waarmerken cachets; estampilles; poinçons; scellés; timbres
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bekrachtigen authentifier; authentiquer; confirmer; entériner; ratifier; sceller; valider
bestempelen authentifier; authentiquer; confirmer; entériner; ratifier; valider appeler; mentionner; nommer
bevestigen confirmer; entériner; ratifier; sceller; valider adhérer à; agrafer; approuver; assujettir; attacher; attacher à qc; boutonner; caler; coller; confirmer; consentir; ficeler; fixer; installer; lier; marquer; mettre; mettre à l'attache; nouer; parapher; poser; rattacher; renforcer; souscire à; timbrer
bezegelen confirmer; entériner; ratifier; sceller; valider cacheter; sceller
certificeren authentifier; authentiquer; confirmer; entériner; ratifier; valider
goedkeuren confirmer; entériner; ratifier; sceller; valider admettre; agréer; approuver; autoriser; concéder; consentir; consentir à; donner le feu vert à; déclarer bon; habiliter; homologuer; laisser; permettre; ratifier; rendre légitime; tolérer
homologeren confirmer; entériner; ratifier; sceller; valider
merken authentifier; authentiquer; confirmer; entériner; ratifier; valider apercevoir; cocher; constater; distinguer; marquer; marquer d'une croix; observer; percevoir; pointer; remarquer; s'apercevoir de; s'aviser de; se rendre compte de; signaler; voir
valideren valider
waarmerken authentifier; authentiquer; confirmer; entériner; ratifier; valider accepter; confirmer; considérer comme habituel
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
goedkeuren autoriser
valideren valider

Synoniemen voor "valider":


Wiktionary: valider

valider valider
verb
  1. intr|nld (formeel, nld) geldig, van kracht zijn