Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. aanslingeren:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor aanslingeren (Nederlands) in het Engels

aanslingeren:

aanslingeren werkwoord (slinger aan, slingert aan, slingerde aan, slingerden aan, aangeslingerd)

  1. aanslingeren (aanzwengelen)
    crank up; to turn over

Conjugations for aanslingeren:

o.t.t.
  1. slinger aan
  2. slingert aan
  3. slingert aan
  4. slingeren aan
  5. slingeren aan
  6. slingeren aan
o.v.t.
  1. slingerde aan
  2. slingerde aan
  3. slingerde aan
  4. slingerden aan
  5. slingerden aan
  6. slingerden aan
v.t.t.
  1. heb aangeslingerd
  2. hebt aangeslingerd
  3. heeft aangeslingerd
  4. hebben aangeslingerd
  5. hebben aangeslingerd
  6. hebben aangeslingerd
v.v.t.
  1. had aangeslingerd
  2. had aangeslingerd
  3. had aangeslingerd
  4. hadden aangeslingerd
  5. hadden aangeslingerd
  6. hadden aangeslingerd
o.t.t.t.
  1. zal aanslingeren
  2. zult aanslingeren
  3. zal aanslingeren
  4. zullen aanslingeren
  5. zullen aanslingeren
  6. zullen aanslingeren
o.v.t.t.
  1. zou aanslingeren
  2. zou aanslingeren
  3. zou aanslingeren
  4. zouden aanslingeren
  5. zouden aanslingeren
  6. zouden aanslingeren
diversen
  1. slinger aan!
  2. slingert aan!
  3. aangeslingerd
  4. aanslingerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aanslingeren [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. aanslingeren (aanzwengelen)
    the cranking up

Vertaal Matrix voor aanslingeren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cranking up aanslingeren; aanzwengelen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
crank up aanslingeren; aanzwengelen
turn over aanslingeren; aanzwengelen kantelen; omkantelen; omklappen; omrollen; omwentelen; over een kant vallen