Nederlands

Uitgebreide vertaling voor staaf (Nederlands) in het Spaans

staaf:

staaf [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de staaf (baton; stang; stok; staf)
    el lingote
    • lingote [el ~] zelfstandig naamwoord
  2. de staaf (reep chocolade; reep; tablet; pastille; plak)
    la pastilla; la tableta; la barra de chocolate
  3. de staaf
    la barra
    • barra [la ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor staaf:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
barra staaf balk; balkonhek; balustrade; band; bar; boekdeel; buffet; chocolade; chocoladereep; deel; drankbuffet; gelid; geluidsniveau; kuip; reep; rij; spijl; spon; stijl; tap; tapkast; tobbe; toog; tralie; uitspanning; volume; waskuip; zitstang; zitstok; zitstok om te wandelen
barra de chocolate pastille; plak; reep; reep chocolade; staaf; tablet chocolade; chocoladereep; reep
lingote baton; staaf; staf; stang; stok blok
pastilla pastille; plak; reep; reep chocolade; staaf; tablet pastille; pil; pilletje; tablet; vast geneesmiddel
tableta pastille; plak; reep; reep chocolade; staaf; tablet pilletje; tablet

Verwante woorden van "staaf":


Verwante definities voor "staaf":

  1. lang en dun voorwerp, rond of plat1
    • hij verdedigde zich met een ijzeren staaf1

Wiktionary: staaf


Cross Translation:
FromToVia
staaf barra bar — solid object with uniform cross-section
staaf barra bar — metallurgy: solid object of round, square, hexagonal, octagonal or rectangular section
staaf tejo; tejón bullion — bulk quantity of precious metal
staaf lingote ingot — a solid block of more or less pure metal

afstaan:

afstaan werkwoord (sta af, staat af, stond af, stonden af, afgestaan)

  1. afstaan (overgeven)
    entregar; ceder; devolver

Conjugations for afstaan:

o.t.t.
  1. sta af
  2. staat af
  3. staat af
  4. staan af
  5. staan af
  6. staan af
o.v.t.
  1. stond af
  2. stond af
  3. stond af
  4. stonden af
  5. stonden af
  6. stonden af
v.t.t.
  1. heb afgestaan
  2. hebt afgestaan
  3. heeft afgestaan
  4. hebben afgestaan
  5. hebben afgestaan
  6. hebben afgestaan
v.v.t.
  1. had afgestaan
  2. had afgestaan
  3. had afgestaan
  4. hadden afgestaan
  5. hadden afgestaan
  6. hadden afgestaan
o.t.t.t.
  1. zal afstaan
  2. zult afstaan
  3. zal afstaan
  4. zullen afstaan
  5. zullen afstaan
  6. zullen afstaan
o.v.t.t.
  1. zou afstaan
  2. zou afstaan
  3. zou afstaan
  4. zouden afstaan
  5. zouden afstaan
  6. zouden afstaan
diversen
  1. sta af!
  2. staat af!
  3. afgestaan
  4. afstaande
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afstaan [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. afstaan (aflevering; uitlevering; overdracht)
    la entrega; el suministro; la expedición; el abastecimiento

Vertaal Matrix voor afstaan:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abastecimiento aflevering; afstaan; overdracht; uitlevering aanvoer; bevoorrading; maatregel; schikking; toevoer; voorziening
ceder uitrekken
entrega aflevering; afstaan; overdracht; uitlevering aanbieding; afgeven; afgifte; afleveren; aflevering; bestelling; bezorging; geleverde; inlegblad; inlegvel; inlevering; leverantie; levering; opgave van de strijd; oplevering; overgeven; overhandiging; overlevering; traditie; tussenblad; uitdeling; uitgaaf; uitgifte; uitlevering; uitreiking; verstrekking; zending
expedición aflevering; afstaan; overdracht; uitlevering afgifte; afzenden; bezorging; expeditie; geleverde; leverantie; levering; posten; speurtocht; verkenning; verkenningstocht; versturen; verzenden; verzending; wegsturen; zoektocht
suministro aflevering; afstaan; overdracht; uitlevering aflevering; leverantie; leveren; levering; uitlevering; verschaffing; voorziening; zending
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ceder afstaan; overgeven aan een ander overlaten; afgeven; afleggen; afstand doen; afzien; bezwijken; doorschuiven; erop achteruitgaan; geld inleveren; gunnen; het onderspit delven; iets toekennen; inleveren; opspannen; overhandigen; rekken; spannen; tenondergaan; toebedelen; toekennen; toewijzen; uitstrekken; vlieden; vluchten; wegvluchten; wijken
devolver afstaan; overgeven belonen; betalen; bezoldigen; braken; capituleren; honoreren; kotsen; opgeven; overgeven; restitueren; retourneren; salariëren; spugen; spuwen; terecht brengen; terugbezorgen; terugbrengen; teruggeven; teruggooien; terugsturen; terugwerpen; terugzenden; uitbraken; uitleveren; vomeren; zich overgeven
entregar afstaan; overgeven aanbieden; aangeven; aanleveren; aanreiken; afdragen; afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; doneren; geven; gunnen; gunst verlenen; indienen; inleveren; inschrijven; leveren; offreren; opgeven; orderen; overdragen aan; overgeven; overhandigen; presenteren; rondbrengen; schenken; strijd opgeven; thuisbezorgen; toeleveren; toesteken; uitbetalen; verlenen; verstrekken
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
entrega handoff; levering; vereist resultaat

Wiktionary: afstaan

afstaan
verb
  1. uit handen geven

Cross Translation:
FromToVia
afstaan resignación; abandono; cesión abandon — à trier
afstaan renunciar; desistir; abandonar; ceder abandonner — Se remettre à ; se laisser aller à ; se livrer à.
afstaan abdicación; cesión abdicationaction de renoncer à une charge importante. — note Se dit en parlant de celui qui abdiquer et de la chose abdiquer.
afstaan abdicar abdiquerrenoncer à un pouvoir que l’on exercer ; se démettre de ses fonctions.
afstaan ceder céder — Laisser, abandonner une chose à quelqu’un.
afstaan retroceder; diferir; aplazar; ceder reculertirer ou pousser un objet en arrière.

staaf vorm van staven:

staven werkwoord (staaf, staaft, staafte, staaften, gestaafd)

  1. staven (beamen; bevestigen; onderschrijven)
    confirmar; reconocer; conceder; admitir; consentir; adherirse; asentir a; acceder; suscribir
  2. staven (bewijzen; aantonen)
    demostrar; evidenciar; comprobar

Conjugations for staven:

o.t.t.
  1. staaf
  2. staaft
  3. staaft
  4. staven
  5. staven
  6. staven
o.v.t.
  1. staafte
  2. staafte
  3. staafte
  4. staaften
  5. staaften
  6. staaften
v.t.t.
  1. heb gestaafd
  2. hebt gestaafd
  3. heeft gestaafd
  4. hebben gestaafd
  5. hebben gestaafd
  6. hebben gestaafd
v.v.t.
  1. had gestaafd
  2. had gestaafd
  3. had gestaafd
  4. hadden gestaafd
  5. hadden gestaafd
  6. hadden gestaafd
o.t.t.t.
  1. zal staven
  2. zult staven
  3. zal staven
  4. zullen staven
  5. zullen staven
  6. zullen staven
o.v.t.t.
  1. zou staven
  2. zou staven
  3. zou staven
  4. zouden staven
  5. zouden staven
  6. zouden staven
en verder
  1. ben gestaafd
  2. bent gestaafd
  3. is gestaafd
  4. zijn gestaafd
  5. zijn gestaafd
  6. zijn gestaafd
diversen
  1. staaf!
  2. staaft!
  3. gestaafd
  4. stavend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

staven [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de staven
    la barras
    • barras [la ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor staven:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
barras staven
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acceder beamen; bevestigen; onderschrijven; staven aankomen; afgeven; akkoord gaan; arriveren; betreden; bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; binnengaan; binnenkomen; binnenlopen; binnenstappen; binnentreden; doordringen; erbij voegen; erop achteruitgaan; geld inleveren; goed vinden; gunnen; iets toekennen; ingaan; inleveren; instemmen; invoegen; ondervragen; overgaan op nieuwe rijbaan; overhandigen; overhoren; penetreren; toebedelen; toekennen; toestaan; toestemmen; toestemmen in; toevoegen; toewijzen; uithoren; uitvragen; verhoren
adherirse beamen; bevestigen; onderschrijven; staven
admitir beamen; bevestigen; onderschrijven; staven afrekenen; bekennen; belonen; betalen; bezoldigen; billijken; binnen laten; binnenlaten; dokken; dulden; gedogen; goedkeuren; gunnen; gunst verlenen; honoreren; iets als lof zeggen; iets toekennen; inlaten; inwilligen; laten; naarbinnen laten; nageven; permitteren; salariëren; toebedelen; toegang verschaffen; toekennen; toelaten; toestaan; toewijzen; tolereren; vergunnen; verlenen
asentir a beamen; bevestigen; onderschrijven; staven gunnen; gunst verlenen
comprobar aantonen; bewijzen; staven afwegen; bepalen; beproeven; checken; constateren; controleren; determineren; diepte bepalen; doorvorsen; examineren; inschatten; kalibreren; keuren; meten; nagaan; nakijken; narekenen; naspeuren; nasporen; natellen; natrekken; onderzoeken; opmeten; overhoren; peilen; schatten; testen; toetsen; vaststellen; verifieren; verifiëren; zekerstellen
conceder beamen; bevestigen; onderschrijven; staven cadeau doen; cadeau geven; doneren; dulden; duren; geven; goedkeuren; goedvinden; gunnen; gunst verlenen; inwilligen; laten; permitteren; schenken; toekennen; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen; verlenen; verstrekken
confirmar beamen; bevestigen; onderschrijven; staven bevestigen
consentir beamen; bevestigen; onderschrijven; staven afgeven; autoriseren; billijken; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; gunst verlenen; inleveren; laten; overhandigen; permitteren; toekennen; toelaten; toestemming verlenen; vergunnen; verlenen; vertroetelen; verwennen
demostrar aantonen; bewijzen; staven aanbieden; aanschouwelijk maken; demonstreren; exposeren; laten zien; offreren; presenteren; tentoonstellen; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; tonen; veraanschouwelijken; vertonen; voordedaghalen; voorleggen
evidenciar aantonen; bewijzen; staven waarmaken
reconocer beamen; bevestigen; onderschrijven; staven afgeven; aftasten; beseffen; controleren; doorvorsen; doorzien; een mening aanhangen; een mening zijn toegedaan; examineren; gunnen; herkennen; hernieuwen; identificeren; iets als lof zeggen; iets toekennen; inleveren; inspecteren; inzien; keuren; nageven; nieuw leven inblazen; onderkennen; ondervragen; onderzoeken; overhandigen; overhoren; realiseren; restaureren; schouwen; toebedelen; toekennen; toewijzen; uithoren; uitvragen; vereenzelvigen; verhoren; verkennen
suscribir beamen; bevestigen; onderschrijven; staven aanmelden bij; inschrijven; intekenen

Verwante woorden van "staven":


Wiktionary: staven


Cross Translation:
FromToVia
staven confirmar confirmer — Faire persister quelqu’un dans une opinion, dans une résolution, l’affermir dans cette opinion, dans cette résolution.
staven probar; demostrar démontrerprouver d’une manière évidente et convaincante.
staven probar; demostrar prouverétablir la vérité de quelque chose par le raisonnement ou par le témoignage.