Overzicht
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. aftroggelen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor aftroggelen (Nederlands) in het Spaans

aftroggelen:

aftroggelen werkwoord (troggel af, troggelt af, troggelde af, troggelden af, afgetroggeld)

  1. aftroggelen (inpikken; pikken; ontfutselen; )
    mangar; robar; birlar

Conjugations for aftroggelen:

o.t.t.
  1. troggel af
  2. troggelt af
  3. troggelt af
  4. troggelen af
  5. troggelen af
  6. troggelen af
o.v.t.
  1. troggelde af
  2. troggelde af
  3. troggelde af
  4. troggelden af
  5. troggelden af
  6. troggelden af
v.t.t.
  1. heb afgetroggeld
  2. hebt afgetroggeld
  3. heeft afgetroggeld
  4. hebben afgetroggeld
  5. hebben afgetroggeld
  6. hebben afgetroggeld
v.v.t.
  1. had afgetroggeld
  2. had afgetroggeld
  3. had afgetroggeld
  4. hadden afgetroggeld
  5. hadden afgetroggeld
  6. hadden afgetroggeld
o.t.t.t.
  1. zal aftroggelen
  2. zult aftroggelen
  3. zal aftroggelen
  4. zullen aftroggelen
  5. zullen aftroggelen
  6. zullen aftroggelen
o.v.t.t.
  1. zou aftroggelen
  2. zou aftroggelen
  3. zou aftroggelen
  4. zouden aftroggelen
  5. zouden aftroggelen
  6. zouden aftroggelen
diversen
  1. troggel af!
  2. troggelt af!
  3. afgetroggeld
  4. aftroggelende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aftroggelen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. aftroggelen (afbedelen; afsmeken)
    el regatear; el sonsacar

Vertaal Matrix voor aftroggelen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
birlar afsnoepen; bietsen; inpikken
mangar bietsen; inpikken
regatear afbedelen; afsmeken; aftroggelen
robar stelen
sonsacar afbedelen; afsmeken; aftroggelen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
birlar afpakken; aftroggelen; bietsen; gappen; grissen; inpikken; ontfutselen; pikken achteroverdrukken; gappen; graaien; grijpen; grissen; inpikken; jatten; ontvreemden; pikken; snaaien; stelen; verdonkeremanen; vervreemden; wegkapen; wegpikken
mangar afpakken; aftroggelen; bietsen; gappen; grissen; inpikken; ontfutselen; pikken achterhouden; achteroverdrukken; afbedelen; gappen; graaien; grijpen; grissen; inpikken; jatten; onteigenen; ontvreemden; pikken; snaaien; stelen; verdonkeremanen; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; weggraaien; wegkapen; wegpikken
regatear afdingen; afpingelen; beknibbelen; dingen; knibbelen; knijpen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; schrapen; sjacheren
robar afpakken; aftroggelen; bietsen; gappen; grissen; inpikken; ontfutselen; pikken achterhouden; achteroverdrukken; achteruitgaan; afbedelen; afnemen; benemen; beroven; beroven van; bestelen; declineren; depriveren; gappen; inpikken; jatten; kapen; ladelichten; leegplunderen; leegstelen; minder worden; ontfutselen; ontnemen; ontstelen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; te kort doen; toeëigenen; uitplunderen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken