Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. peuter:
  2. peuteren:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor peuter (Nederlands) in het Frans

peuter:

peuter [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de peuter (klein kind; uk; dreumes; )
    le mioche; le bébé; le bambin; l'asticot; le tout-petit; le vermisseau; l'avorton; le gamin; l'enfant; le moutard; le gosse; le têtard; le petiot; le petit; la petite fille; le nabot; le petit enfant; le petit garçon; le jeune enfant

Vertaal Matrix voor peuter:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
asticot dreumes; hummel; klein kind; kleintje; peuter; uk; worm; wurm made
avorton dreumes; hummel; klein kind; kleintje; peuter; uk; worm; wurm kriel; krielkip; lelijkerd
bambin dreumes; hummel; klein kind; kleintje; peuter; uk; worm; wurm baby; jochie; kind; kind dat aan de borst is; klein jongetje; klein kind; klein meisje; kleine jongen; kleintje; kleuter; wichtje; zuigeling
bébé dreumes; hummel; klein kind; kleintje; peuter; uk; worm; wurm baby; kind; kind dat aan de borst is; kindje; wichtje; zuigeling
enfant dreumes; hummel; klein kind; kleintje; peuter; uk; worm; wurm kind; klein kind; klein meisje; kleine jongen; kleintje; kleuter; onderliggend; onderliggend element; onderliggend knooppunt; wichtje
gamin dreumes; hummel; klein kind; kleintje; peuter; uk; worm; wurm bengel; boefje; deugniet; joch; jochie; jongetje; klein jongetje; kleine jongen; kwajongen; ondeugd; schavuit; schelm; snuiter; straatjongen; vandaal; vlegel
gosse dreumes; hummel; klein kind; kleintje; peuter; uk; worm; wurm joch; jochie; klein jongetje; straatjongen; vandaal
jeune enfant dreumes; hummel; klein kind; kleintje; peuter; uk; worm; wurm
mioche dreumes; hummel; klein kind; kleintje; peuter; uk; worm; wurm
moutard dreumes; hummel; klein kind; kleintje; peuter; uk; worm; wurm dwerg; zeer klein mens
nabot dreumes; hummel; klein kind; kleintje; peuter; uk; worm; wurm
petiot dreumes; hummel; klein kind; kleintje; peuter; uk; worm; wurm
petit dreumes; hummel; klein kind; kleintje; peuter; uk; worm; wurm baby; hondje; jong; jonge kat; katje; kind; kind dat aan de borst is; klein kind; klein meisje; kleine jongen; kleintje; kleuter; poesje; welp; wichtje; zuigeling
petit enfant dreumes; hummel; klein kind; kleintje; peuter; uk; worm; wurm baby; kindje
petit garçon dreumes; hummel; klein kind; kleintje; peuter; uk; worm; wurm kind; klein kind; klein meisje; kleine jongen; kleintje; kleuter; wichtje
petite fille dreumes; hummel; klein kind; kleintje; peuter; uk; worm; wurm kind; klein kind; klein meisje; kleine jongen; kleintje; kleuter; wichtje
tout-petit dreumes; hummel; klein kind; kleintje; peuter; uk; worm; wurm
têtard dreumes; hummel; klein kind; kleintje; peuter; uk; worm; wurm kikkervisje
vermisseau dreumes; hummel; klein kind; kleintje; peuter; uk; worm; wurm wormpje; wurmpje
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gamin bengelachtig; guitig; jongensachtig; kwajongensachtig; ondeugend; schalkachtig; schalks; schelmachtig; schelms; snaaks; spotachtig
petit bekrompen; benepen; eng; klein; kleingeestig; kleinzielig; nauw; ondermaats; petieterig; smal; smalletjes; van geringe afmeting; van geringe breedte

Verwante woorden van "peuter":

  • peuteren, peuters, peutertje, peutertjes

Wiktionary: peuter

peuter
noun
  1. (familier, fr) bébé, enfant.

Cross Translation:
FromToVia
peuter bambin; bambine toddler — young human child

peuter vorm van peuteren:

peuteren werkwoord (peuter, peutert, peuterde, peuterden, gepeuterd)

  1. peuteren (pulken)
    fourrer; tripoter
    • fourrer werkwoord (fourre, fourres, fourrons, fourrez, )
    • tripoter werkwoord (tripote, tripotes, tripotons, tripotez, )

Conjugations for peuteren:

o.t.t.
  1. peuter
  2. peutert
  3. peutert
  4. peuteren
  5. peuteren
  6. peuteren
o.v.t.
  1. peuterde
  2. peuterde
  3. peuterde
  4. peuterden
  5. peuterden
  6. peuterden
v.t.t.
  1. heb gepeuterd
  2. hebt gepeuterd
  3. heeft gepeuterd
  4. hebben gepeuterd
  5. hebben gepeuterd
  6. hebben gepeuterd
v.v.t.
  1. had gepeuterd
  2. had gepeuterd
  3. had gepeuterd
  4. hadden gepeuterd
  5. hadden gepeuterd
  6. hadden gepeuterd
o.t.t.t.
  1. zal peuteren
  2. zult peuteren
  3. zal peuteren
  4. zullen peuteren
  5. zullen peuteren
  6. zullen peuteren
o.v.t.t.
  1. zou peuteren
  2. zou peuteren
  3. zou peuteren
  4. zouden peuteren
  5. zouden peuteren
  6. zouden peuteren
diversen
  1. peuter!
  2. peutert!
  3. gepeuterd
  4. peuterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor peuteren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fourrer peuteren; pulken instoppen; toedekken
tripoter peuteren; pulken aanmodderen; aanrommelen; aanrotzooien; broddelen; foezelen; friemelen; frommelen; frunniken; klungelen; klunzen; knoeien; prutsen; rommelen; rotzooien; scharrelen; scharrelen van kip; stuntelen

Verwante woorden van "peuteren":


Wiktionary: peuteren

peuteren
verb
  1. toucher, manier doucement une chose, pour savoir si elle est dure ou molle, sec ou humide, froide ou chaude, etc.