Nederlands

Uitgebreide vertaling voor tartend (Nederlands) in het Frans

tartend:

tartend bijvoeglijk naamwoord

  1. tartend (trotserend)
    bravant; provocateur; provocant; d'une manière provocante; de façon provocante; d'un air provocateur; de manière provocante; d'un ton provocateur
  2. tartend (overtreffend)
    provocant; provocateur; superlatif; surpassant; d'une façon provocante; d'un air provocateur; d'une manière provocante; d'un ton provocateur; de manière provocante

Vertaal Matrix voor tartend:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
provocateur aanstichter; aanzetter; agitator; instigator; intrigant; opruier; opstoker; provocateur; stokebrand; stoker; uitdager
superlatif superlatief
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bravant tartend; trotserend
d'un air provocateur overtreffend; tartend; trotserend provocerend; uitdagend
d'un ton provocateur overtreffend; tartend; trotserend provocerend; uitdagend
d'une façon provocante overtreffend; tartend provocerend; uitdagend
d'une manière provocante overtreffend; tartend; trotserend provocerend; uitdagend
de façon provocante tartend; trotserend
de manière provocante overtreffend; tartend; trotserend provocerend; uitdagend
provocant overtreffend; tartend; trotserend provocerend; tergend; treiterig; uitdagend
provocateur overtreffend; tartend; trotserend provocerend; uitdagend
superlatif overtreffend; tartend
surpassant overtreffend; tartend

tarten:

tarten werkwoord (tart, tartte, tartten, getart)

  1. tarten (treiteren; pesten; plagen; )
    embêter; enquiquiner; agacer; brimer; assommer; intimider; importuner; brusquer; rudoyer; maltraiter; incommoder; embarrasser; tyranniser
    • embêter werkwoord (embête, embêtes, embêtons, embêtez, )
    • enquiquiner werkwoord (enquiquine, enquiquines, enquiquinons, enquiquinez, )
    • agacer werkwoord (agace, agaces, agaçons, agacez, )
    • brimer werkwoord (brime, brimes, brimons, brimez, )
    • assommer werkwoord (assomme, assommes, assommons, assommez, )
    • intimider werkwoord (intimide, intimides, intimidons, intimidez, )
    • importuner werkwoord (importune, importunes, importunons, importunez, )
    • brusquer werkwoord (brusque, brusques, brusquons, brusquez, )
    • rudoyer werkwoord (rudoie, rudoies, rudoyons, rudoyez, )
    • maltraiter werkwoord (maltraite, maltraites, maltraitons, maltraitez, )
    • incommoder werkwoord (incommode, incommodes, incommodons, incommodez, )
    • embarrasser werkwoord (embarrasse, embarrasses, embarrassons, embarrassez, )
    • tyranniser werkwoord (tyrannise, tyrannises, tyrannisons, tyrannisez, )
  2. tarten (sarren; uitdagen; pesten; )
    harceler; taquiner; irriter; enquiquiner; agacer; asticoter
    • harceler werkwoord (harcelle, harcelles, harcelons, harcelez, )
    • taquiner werkwoord (taquine, taquines, taquinons, taquinez, )
    • irriter werkwoord (irrite, irrites, irritons, irritez, )
    • enquiquiner werkwoord (enquiquine, enquiquines, enquiquinons, enquiquinez, )
    • agacer werkwoord (agace, agaces, agaçons, agacez, )
    • asticoter werkwoord (asticote, asticotes, asticotons, asticotez, )

Conjugations for tarten:

o.t.t.
  1. tart
  2. tart
  3. tart
  4. tarten
  5. tarten
  6. tarten
o.v.t.
  1. tartte
  2. tartte
  3. tartte
  4. tartten
  5. tartten
  6. tartten
v.t.t.
  1. heb getart
  2. hebt getart
  3. heeft getart
  4. hebben getart
  5. hebben getart
  6. hebben getart
v.v.t.
  1. had getart
  2. had getart
  3. had getart
  4. hadden getart
  5. hadden getart
  6. hadden getart
o.t.t.t.
  1. zal tarten
  2. zult tarten
  3. zal tarten
  4. zullen tarten
  5. zullen tarten
  6. zullen tarten
o.v.t.t.
  1. zou tarten
  2. zou tarten
  3. zou tarten
  4. zouden tarten
  5. zouden tarten
  6. zouden tarten
en verder
  1. ben getart
  2. bent getart
  3. is getart
  4. zijn getart
  5. zijn getart
  6. zijn getart
diversen
  1. tart!
  2. tartt!
  3. getart
  4. tartend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor tarten:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
agacer jennen; koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zieken aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; ergeren; irriteren; lastigvallen; op de zenuwen werken; oppoken; opstoken; poken; stoken; teisteren; vervelen
assommer koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren aandringen; donderjagen; doordrammen; doordrukken; drammen; zeuren
asticoter jennen; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zieken etteren; griepen; klieren; wegpesten; zeiken
brimer koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren brutaliseren; bruuskeren; ontgroenen
brusquer koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren aanvallen; accelereren; attaqueren; bespoedigen; bestormen; brutaliseren; bruuskeren; dwingen; forceren; geweld gebruiken; onheus bejegenen; overvallen; verhaasten; versnellen
embarrasser koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren belemmeren; beletten; obstructie plegen; omruilen; omwisselen; ruilen; verhinderen; verlegen maken; verwisselen; wisselen
embêter koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren brutaliseren; bruuskeren; vervelen
enquiquiner jennen; koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zieken etteren; griepen; klieren; wegpesten; zeiken; zemelen
harceler jennen; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zieken lastigvallen; omwoelen; teisteren
importuner koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren belasten; lastigvallen; ontrieven; opdragen; teisteren
incommoder koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren hinderen; obstructie plegen; onmogelijk maken; storen
intimider koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren angst aanjagen; bangmaken; beangstigen; bedreigen; doen schrikken; intimideren; onder druk zetten; ringeloren; terroriseren; tiranniseren; verlegen maken; verschrikken; vrees aanjagen
irriter jennen; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zieken ergeren; iets vergallen; irriteren; op de zenuwen werken; raspen; schaven; schuren; verknoeien; verstoren; vertoornen; vervelen
maltraiter koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren afranselen; brutaliseren; bruuskeren; iemand toetakelen; mishandelen; molesteren; pijnigen
rudoyer koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren afbekken; afblaffen; afsnauwen; brutaliseren; bruuskeren; mishandelen; molesteren; pijnigen; snauwen; toebijten; toesnauwen
taquiner jennen; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zieken foppen; in de maling nemen; te pakken nemen; voor de gek houden; wegpesten
tyranniser koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren angst aanjagen; bangmaken; beangstigen; doen schrikken; intimideren; ringeloren; terroriseren; tiranniseren; verschrikken; vrees aanjagen

Wiktionary: tarten

tarten
Cross Translation:
FromToVia
tarten défier challenge — to invite someone to take part in a competition
tarten défier dare — to defy or challenge