Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. toetredend:
  2. toetreden:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor toetredend (Nederlands) in het Frans

toetredend:

toetredend bijvoeglijk naamwoord

  1. toetredend
    adhérant à; s'affiliant à; qui devient membre de; s'enrolant dans

Vertaal Matrix voor toetredend:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
adhérant à toetredend
qui devient membre de toetredend
s'affiliant à toetredend
s'enrolant dans toetredend

toetredend vorm van toetreden:

toetreden werkwoord (treed toe, treedt toe, trad toe, traden toe, toegetreden)

  1. toetreden (aantreden)

Conjugations for toetreden:

o.t.t.
  1. treed toe
  2. treedt toe
  3. treedt toe
  4. treden toe
  5. treden toe
  6. treden toe
o.v.t.
  1. trad toe
  2. trad toe
  3. trad toe
  4. traden toe
  5. traden toe
  6. traden toe
v.t.t.
  1. heb toegetreden
  2. hebt toegetreden
  3. heeft toegetreden
  4. hebben toegetreden
  5. hebben toegetreden
  6. hebben toegetreden
v.v.t.
  1. had toegetreden
  2. had toegetreden
  3. had toegetreden
  4. hadden toegetreden
  5. hadden toegetreden
  6. hadden toegetreden
o.t.t.t.
  1. zal toetreden
  2. zult toetreden
  3. zal toetreden
  4. zullen toetreden
  5. zullen toetreden
  6. zullen toetreden
o.v.t.t.
  1. zou toetreden
  2. zou toetreden
  3. zou toetreden
  4. zouden toetreden
  5. zouden toetreden
  6. zouden toetreden
en verder
  1. ben toegetreden
  2. bent toegetreden
  3. is toegetreden
  4. zijn toegetreden
  5. zijn toegetreden
  6. zijn toegetreden
diversen
  1. treed toe!
  2. treedt toe!
  3. toegetreden
  4. toetredend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor toetreden:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
s'alligner aantreden; toetreden
s'approcher aantreden; toetreden naderbij komen
se dépêcher aantreden; toetreden aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; overhaasten; reppen; snellen; spoeden; stressen; tempo maken; vliegen; voortmaken; zich haasten; zich spoeden
se rassembler aantreden; toetreden bij elkaar komen; bijeen komen; bijeenkomen; samenkomen; samenscholen; verzamelen