Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. kruit:
  2. kruien:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor kruit (Nederlands) in het Zweeds

kruit:

kruit [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het kruit (poeder)
    puderdosa; puder

Vertaal Matrix voor kruit:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
puder kruit; poeder
puderdosa kruit; poeder

kruien:

kruien werkwoord (krui, kruit, kruide, kruiden, gekruid)

  1. kruien (karren)
    rulla; trilla
    • rulla werkwoord (rullar, rullade, rullat)
    • trilla werkwoord (trillar, trillade, trillat)

Conjugations for kruien:

o.t.t.
  1. krui
  2. kruit
  3. kruit
  4. kruien
  5. kruien
  6. kruien
o.v.t.
  1. kruide
  2. kruide
  3. kruide
  4. kruiden
  5. kruiden
  6. kruiden
v.t.t.
  1. heb gekruid
  2. hebt gekruid
  3. heeft gekruid
  4. hebben gekruid
  5. hebben gekruid
  6. hebben gekruid
v.v.t.
  1. had gekruid
  2. had gekruid
  3. had gekruid
  4. hadden gekruid
  5. hadden gekruid
  6. hadden gekruid
o.t.t.t.
  1. zal kruien
  2. zult kruien
  3. zal kruien
  4. zullen kruien
  5. zullen kruien
  6. zullen kruien
o.v.t.t.
  1. zou kruien
  2. zou kruien
  3. zou kruien
  4. zouden kruien
  5. zouden kruien
  6. zouden kruien
diversen
  1. krui!
  2. kruit!
  3. gekruid
  4. kruiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor kruien:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
rulla karren; kruien schuiven; spartelen; taxiën; verrollen
trilla karren; kruien