Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. rijten:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor rijten (Nederlands) in het Zweeds

rijten:

rijten werkwoord (rijt, reet, reten, gereten)

  1. rijten (openscheuren; losscheuren; openrijten)
    riva upp
    • riva upp werkwoord (river upp, rev upp, rivit upp)

Conjugations for rijten:

o.t.t.
  1. rijt
  2. rijt
  3. rijt
  4. rijten
  5. rijten
  6. rijten
o.v.t.
  1. reet
  2. reet
  3. reet
  4. reten
  5. reten
  6. reten
v.t.t.
  1. heb gereten
  2. hebt gereten
  3. heeft gereten
  4. hebben gereten
  5. hebben gereten
  6. hebben gereten
v.v.t.
  1. had gereten
  2. had gereten
  3. had gereten
  4. hadden gereten
  5. hadden gereten
  6. hadden gereten
o.t.t.t.
  1. zal rijten
  2. zult rijten
  3. zal rijten
  4. zullen rijten
  5. zullen rijten
  6. zullen rijten
o.v.t.t.
  1. zou rijten
  2. zou rijten
  3. zou rijten
  4. zouden rijten
  5. zouden rijten
  6. zouden rijten
en verder
  1. is gereten
  2. zijn gereten
diversen
  1. rijt!
  2. rijt!
  3. gereten
  4. rijtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor rijten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
riva upp aanslingeren; aanzwengelen; opbreken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
riva upp losscheuren; openrijten; openscheuren; rijten bijeenharken; oprakelen; ter sprake brengen; wegbreken