Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor vastlopen (Nederlands) in het Zweeds

vastlopen:

vastlopen werkwoord (loop vast, loopt vast, liep vast, liepen vast, vastgelopen)

  1. vastlopen (klem komen)
    fastna; sitta fast; köra fast
    • fastna werkwoord (fastnar, fastnade, fastnat)
    • sitta fast werkwoord (sitter fast, satt fast, suttit fast)
    • köra fast werkwoord (kör fast, körde fast, kört fast)
  2. vastlopen (stokken; blijven steken; haperen)
    häfta; köra fast; klibba fast
    • häfta werkwoord (häftar, häftade, häftat)
    • köra fast werkwoord (kör fast, körde fast, kört fast)
    • klibba fast werkwoord (klibbar fast, klibbade fast, klibbat fast)
  3. vastlopen (vast komen zitten)
    stagnera; stanna av
    • stagnera werkwoord (stagnerar, stagnerade, stagnerat)
    • stanna av werkwoord (stannar av, stannade av, stannat av)
  4. vastlopen (crashen)
    krascha
    • krascha werkwoord (kraschar, kraschade, kraschat)

Conjugations for vastlopen:

o.t.t.
  1. loop vast
  2. loopt vast
  3. loopt vast
  4. lopen vast
  5. lopen vast
  6. lopen vast
o.v.t.
  1. liep vast
  2. liep vast
  3. liep vast
  4. liepen vast
  5. liepen vast
  6. liepen vast
v.t.t.
  1. ben vastgelopen
  2. bent vastgelopen
  3. is vastgelopen
  4. zijn vastgelopen
  5. zijn vastgelopen
  6. zijn vastgelopen
v.v.t.
  1. was vastgelopen
  2. was vastgelopen
  3. was vastgelopen
  4. waren vastgelopen
  5. waren vastgelopen
  6. waren vastgelopen
o.t.t.t.
  1. zal vastlopen
  2. zult vastlopen
  3. zal vastlopen
  4. zullen vastlopen
  5. zullen vastlopen
  6. zullen vastlopen
o.v.t.t.
  1. zou vastlopen
  2. zou vastlopen
  3. zou vastlopen
  4. zouden vastlopen
  5. zouden vastlopen
  6. zouden vastlopen
diversen
  1. loop vast!
  2. loopt vast!
  3. vastgelopen
  4. vastlopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

vastlopen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. vastlopen (stuklopen)
    misslyckande; sammanbrott
  2. vastlopen (stremming)
    stopp; stockning; obstruktion; hindrande

Vertaal Matrix voor vastlopen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hindrande stremming; vastlopen
misslyckande stuklopen; vastlopen afgang; echec; fiasco; flop; mislukking; misschot; misser
obstruktion stremming; vastlopen
sammanbrott stuklopen; vastlopen achteruitgang; catastrofes; inzakking; inzinking; ondergangen
stockning stremming; vastlopen impasse; opstuwing
stopp stremming; vastlopen afhouden; beletten; opstopping; verstopping; weerhouden
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fastna klem komen; vastlopen aanlijmen; klemzitten; lijmen; op hetzelfde niveau blijven; stagneren; vastlijmen; vastzitten
häfta blijven steken; haperen; stokken; vastlopen aanhechten; iets vastkleven; kleven; nieten; plakken; vastlijmen; vastnieten
klibba fast blijven steken; haperen; stokken; vastlopen vastkoeken
krascha crashen; vastlopen knallen; verongelukken
köra fast blijven steken; haperen; klem komen; stokken; vastlopen
sitta fast klem komen; vastlopen aanlijmen; klemzitten; lijmen; vastlijmen; vastzitten
stagnera vast komen zitten; vastlopen op hetzelfde niveau blijven; stagneren; stil staan
stanna av vast komen zitten; vastlopen

Wiktionary: vastlopen


Cross Translation:
FromToVia
vastlopen låsa sig; fastna lock — to become fastened in place