Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor snoei (Nederlands) in het Duits

snoei:

snoei [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de snoei
    der Schnipsel; der Schnippel

Vertaal Matrix voor snoei:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Schnippel snoei kleine stukjes; knipsels
Schnipsel snoei knipsel; knipsels; snipper; stukje papier; uitknipsel

Verwante woorden van "snoei":


snoeien:

snoeien werkwoord (snoei, snoeit, snoeide, snoeiden, gesnoeid)

  1. snoeien (trimmen; knippen; besnoeien)
    kürzen; schneiden; beschneiden; abkürzen
    • kürzen werkwoord (kürze, kürzst, kürzt, kürzte, kürztet, gekürzt)
    • schneiden werkwoord (schneide, schneidest, schneidet, schnitt, schnittet, geschnitten)
    • beschneiden werkwoord (beschneide, beschneidest, beschneidet, beschnitt, beschnittet, beschnitten)
    • abkürzen werkwoord (kürze ab, kürzt ab, kürzte ab, kürztet ab, abgekürzt)

Conjugations for snoeien:

o.t.t.
  1. snoei
  2. snoeit
  3. snoeit
  4. snoeien
  5. snoeien
  6. snoeien
o.v.t.
  1. snoeide
  2. snoeide
  3. snoeide
  4. snoeiden
  5. snoeiden
  6. snoeiden
v.t.t.
  1. heb gesnoeid
  2. hebt gesnoeid
  3. heeft gesnoeid
  4. hebben gesnoeid
  5. hebben gesnoeid
  6. hebben gesnoeid
v.v.t.
  1. had gesnoeid
  2. had gesnoeid
  3. had gesnoeid
  4. hadden gesnoeid
  5. hadden gesnoeid
  6. hadden gesnoeid
o.t.t.t.
  1. zal snoeien
  2. zult snoeien
  3. zal snoeien
  4. zullen snoeien
  5. zullen snoeien
  6. zullen snoeien
o.v.t.t.
  1. zou snoeien
  2. zou snoeien
  3. zou snoeien
  4. zouden snoeien
  5. zouden snoeien
  6. zouden snoeien
en verder
  1. ben gesnoeid
  2. bent gesnoeid
  3. is gesnoeid
  4. zijn gesnoeid
  5. zijn gesnoeid
  6. zijn gesnoeid
diversen
  1. snoei!
  2. snoeit!
  3. gesnoeid
  4. snoeiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

snoeien [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. snoeien (korten)
    Stutzen; Abkürzen

Vertaal Matrix voor snoeien:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Abkürzen korten; snoeien afkorten; bekorten; inkorten; korter maken; verkorten
Stutzen korten; snoeien aansluitstuk
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abkürzen besnoeien; knippen; snoeien; trimmen afkorten
beschneiden besnoeien; knippen; snoeien; trimmen beknotten; beperken; besnijden
kürzen besnoeien; knippen; snoeien; trimmen achteruitgaan; afkorten; afnemen; bekorten; beperken; declineren; inkorten; inkrimpen; inperken; kleiner maken; knippen; kort knippen; kort maken; korten; korter maken; krimpen; minder worden; minderen; minimaliseren; reduceren; slinken; verkleinen; verkorten; verlagen; verminderen
schneiden besnoeien; knippen; snoeien; trimmen afknippen; afsnijden; coifferen; couperen; etsen; graveren; grootspreken; kappen; knippen; kort knippen; kort maken; korten; links laten liggen; met effect spelen; negeren; opensnijden; opscheppen; opsnijden; snerpen; snijden; snoeven

Verwante woorden van "snoeien":


Wiktionary: snoeien


Cross Translation:
FromToVia
snoeien ausschneiden; schneiden prune — trim a tree or shrub
snoeien beschneiden prune — (figuratively) cut down or shorten
snoeien scheren; abscheren; schneiden; abschneiden découpercouper par morceaux une pièce de viande ou détacher un à un les membres d’une pièce de volaille, de gibier.
snoeien scheren; abscheren; schneiden; abschneiden tondrecouper à ras la laine ou le poil des bêtes.