Home ->Woordenboeken ->Duits/Engels ->Vertaal brachte

Vertaal brachte van Duits naar Engels

Overzicht
Duits naar Engels:   Meer gegevens...
  1. vorbringen:
  2. beibringen:
  3. bringen:
  4. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor brachte (Duits) in het Engels

vorbringen:

vorbringen werkwoord (bringe vor, bringst vor, bringt vor, brachte vor, brachtet vor, vorgebracht)

  1. vorbringen (postulieren; annehmen)
    to postulate; to put forward; to raise; to introduce
    • postulate werkwoord (postulates, postulated, postulating)
    • put forward werkwoord (puts forward, put forward, putting forward)
    • raise werkwoord (raises, raised, raising)
    • introduce werkwoord (introduces, introduced, introducing)
  2. vorbringen (anführen; einbringen)
    to bring forward; to introduce
    • bring forward werkwoord (brings forward, brought forward, bringing forward)
    • introduce werkwoord (introduces, introduced, introducing)
  3. vorbringen (empfehlen; vortragen; vorschlagen; raten)
    to recommend; to nominate; to suggest; to propose; to consider; to present; to advise; to elect; appoint
    • recommend werkwoord (recommends, recommended, recommending)
    • nominate werkwoord (nominates, nominated, nominating)
    • suggest werkwoord (suggests, suggested, suggesting)
    • propose werkwoord (proposes, proposed, proposing)
    • consider werkwoord (considers, considered, considering)
    • present werkwoord (presents, presented, presenting)
    • advise werkwoord (advises, advised, advising)
    • elect werkwoord (elects, elected, electing)
    • appoint werkwoord
  4. vorbringen (herstellen; produzieren; machen; )
    to manufacture; to produce; to fabricate; to construct; to make
    • manufacture werkwoord (manufactures, manufactured, manufacturing)
    • produce werkwoord (produces, produced, producing)
    • fabricate werkwoord (fabricates, fabricated, fabricating)
    • construct werkwoord (constructs, constructed, constructing)
    • make werkwoord (makes, made, making)
  5. vorbringen (nach vorne bringen)
    to bring forwards
    • bring forwards werkwoord (brings forwards, brought forwards, bringing forwards)
  6. vorbringen (vorschlagen; einbringen; entgegnen; entgegenhalten; entgegenbringen)
    to propose; to raise; to bring forward; to initiate; to bring in; to present; to introduce; to nominate
    • propose werkwoord (proposes, proposed, proposing)
    • raise werkwoord (raises, raised, raising)
    • bring forward werkwoord (brings forward, brought forward, bringing forward)
    • initiate werkwoord (initiates, initiated, initiating)
    • bring in werkwoord (brings in, brought in, bringing in)
    • present werkwoord (presents, presented, presenting)
    • introduce werkwoord (introduces, introduced, introducing)
    • nominate werkwoord (nominates, nominated, nominating)
  7. vorbringen (einbringen; einführen; entgegnen; )
    to have influence; have something to say

Conjugations for vorbringen:

Präsens
  1. bringe vor
  2. bringst vor
  3. bringt vor
  4. bringen vor
  5. bringt vor
  6. bringen vor
Imperfekt
  1. brachte
  2. brachtest vor
  3. brachte vor
  4. brachten vor
  5. brachtet vor
  6. brachten vor
Perfekt
  1. habe vorgebracht
  2. hast vorgebracht
  3. hat vorgebracht
  4. haben vorgebracht
  5. habt vorgebracht
  6. haben vorgebracht
1. Konjunktiv [1]
  1. bringe vor
  2. bringest vor
  3. bringe vor
  4. bringen vor
  5. bringet vor
  6. bringen vor
2. Konjunktiv
  1. brächte vor
  2. brächtest vor
  3. brächte vor
  4. brächten vor
  5. brächtet vor
  6. brächten vor
Futur 1
  1. werde vorbringen
  2. wirst vorbringen
  3. wird vorbringen
  4. werden vorbringen
  5. werdet vorbringen
  6. werden vorbringen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde vorbringen
  2. würdest vorbringen
  3. würde vorbringen
  4. würden vorbringen
  5. würdet vorbringen
  6. würden vorbringen
Diverses
  1. bring vor!
  2. bringt vor!
  3. bringen Sie vor!
  5. vorgebracht
  6. vorbringend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor vorbringen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
initiate Eingeweihte
make Anfertigung; Herstellung; Machwerk
manufacture Anfertigung; Erzeugnis; Erzeugung; Fabrikat; Fabrikation; Fertigung; Herstellung; Machwerk; Produkt; Verfertigung
postulate Annahme; Behauptung; Postulat; These
present Geschenk; Kleinigkeit; Präsent
produce Artikel; Handelsware; Kaufware
raise Fortpflanzung; Zucht; Züchten; Züchtung
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
advise empfehlen; raten; vorbringen; vorschlagen; vortragen advisieren; anpreisen; anregen; ausmachen; bestimmen; einen Rat geben; empfehlen; ermessen; konsultieren; raten; schätzen; suggerieren; taxieren; veranschlagen; vorschlagen; zuraten; überschlagen
appoint empfehlen; raten; vorbringen; vorschlagen; vortragen benennen; einsetzen; einstellen; ernennen
bring forward anführen; einbringen; entgegenbringen; entgegenhalten; entgegnen; vorbringen; vorschlagen vorausbringen
bring forwards nach vorne bringen; vorbringen
bring in einbringen; entgegenbringen; entgegenhalten; entgegnen; vorbringen; vorschlagen abwerfen; einbringen; einholen; eintragen; ergeben; erzielen; gewinnen; herbeirufen; herbeiziehen; hereinbringen; hereintragen; herüberholen; mit einbeziehen; suggerieren
consider empfehlen; raten; vorbringen; vorschlagen; vortragen Sitzung halten; abwägen; achten; ausmachen; aussetzen; bedenken; beraten; beratschlagen; beschauen; bestimmen; betrachten; denken; eine Versammlung abhalten; einen der Schlag treffen können; ermessen; ernennen; erwägen; grübeln; gucken; halten für; im Auge haben; konferieren; nachdenken; reflektieren; schätzen; sich beraten; sichberaten; sinnen; spekulieren; tagen; taxieren; veranschlagen; verschonen; überdenken; überlegen; überschlagen
construct anfertigen; entwickeln; erzeugen; fabrizieren; fertigbringen; herstellen; machen; produzieren; verfassen; verfertigen; vorbringen; zeugen anfertigen; anlegen; aufbauen; aufstellen; bauen; bilden; einrichten; entstehen; entwerfen; entwickeln; erfinden; errichten; erschaffen; erzeugen; fabrizieren; formen; gestalten; herstellen; hervorbringen; ins Leben rufen; installieren; konstruieren; kreieren; machen; produzieren; schaffen; schöpfen; skizzieren; tun; verfertigen
elect empfehlen; raten; vorbringen; vorschlagen; vortragen
fabricate anfertigen; entwickeln; erzeugen; fabrizieren; fertigbringen; herstellen; machen; produzieren; verfassen; verfertigen; vorbringen; zeugen beschwindeln; das Bauland erschließen; erdichten; erfinden; ersinnen; fabulieren; lügen; schwindeln
have influence einbringen; einfädeln; einführen; entgegenhalten; entgegnen; introduzieren; vorbringen
have something to say einbringen; einfädeln; einführen; entgegenhalten; entgegnen; introduzieren; vorbringen
initiate einbringen; entgegenbringen; entgegenhalten; entgegnen; vorbringen; vorschlagen aufs Tapet bringen; einem die Fuchstaufe erteilen; einführen; einladen; einsegnen; einsetzen; engagieren; hinzuziehen; inaugurieren; initiieren; suggerieren; zur Sprache bringen
introduce anführen; annehmen; einbringen; entgegenbringen; entgegenhalten; entgegnen; postulieren; vorbringen; vorschlagen anfangen; beginnen; einarbeiten; einblenden; einfuhren; einfügen; einführen; einleiten; einschalten; einsetzen; einstechen; einweisen; fugen; hereinführen; hineinstecken; hinführen; introduzieren; vorstellen
make anfertigen; entwickeln; erzeugen; fabrizieren; fertigbringen; herstellen; machen; produzieren; verfassen; verfertigen; vorbringen; zeugen abwandeln; abwechseln; abändern; amendieren; anfertigen; ausbauen; auswirken; bilden; eintauschen; entarten; entfalten; entstehen; entwerfen; entwickeln; erfinden; erschaffen; erzeugen; fabrizieren; flattern; formen; gestalten; herstellen; hervorbringen; ins Leben rufen; konstruieren; kreieren; machen; produzieren; schaffen; schöpfen; skizzieren; tauschen; tun; variieren; verfertigen; verändern; wechseln; ändern
manufacture anfertigen; entwickeln; erzeugen; fabrizieren; fertigbringen; herstellen; machen; produzieren; verfassen; verfertigen; vorbringen; zeugen anfertigen; bilden; entstehen; entwerfen; entwickeln; erfinden; erschaffen; erzeugen; fabrizieren; formen; gestalten; herstellen; hervorbringen; ins Leben rufen; konstruieren; kreieren; machen; produzieren; schaffen; schöpfen; skizzieren; tun; verfertigen
nominate einbringen; empfehlen; entgegenbringen; entgegenhalten; entgegnen; raten; vorbringen; vorschlagen; vortragen benennen; beschauen; betrachten; einsetzen; ernennen; gucken; im Auge haben; spekulieren
postulate annehmen; postulieren; vorbringen annehmen; mutmaßen; postulieren; schätzen; vermuten
present einbringen; empfehlen; entgegenbringen; entgegenhalten; entgegnen; raten; vorbringen; vorschlagen; vortragen anbieten; aufgeführt werden; aufweisen; ausstellen; belegen; beschenken; beweisen; darbieten; einreichen; erweisen; nachweisen; präsentieren; sehen lassen; unterstützen; vorlegen; vorweisen; vorzeigen; zeigen; zur Schau stellen; zuteilen
produce anfertigen; entwickeln; erzeugen; fabrizieren; fertigbringen; herstellen; machen; produzieren; verfassen; verfertigen; vorbringen; zeugen abwerfen; einbringen; eintragen; ergeben; erzeugen; gewinnen; herbeiführen; hervor holen; hervor ziehen; hinkriegen; schaffen; verursachen; vorzeigen
propose einbringen; empfehlen; entgegenbringen; entgegenhalten; entgegnen; raten; vorbringen; vorschlagen; vortragen auffassen; aufnehmen; aufwerfen; auslegen; betrachten; deuten; interpretieren; unterbreiten; vorlegen; vorschlagen; vorsetzen; vorweisen; zur Rede bringen
put forward annehmen; postulieren; vorbringen Gespräch anknöpfen; Zur Sprache bringen; anschneiden; aufs Tapet bringen; aufwerfen; zur Sprache bringen
raise annehmen; einbringen; entgegenbringen; entgegenhalten; entgegnen; postulieren; vorbringen; vorschlagen Schlangen beschwören; anheben; anhäufen; anschneiden; aufarbeiten; aufbauen; aufbringen; aufführen; aufheben; aufholen; aufhöhen; aufrichten; aufrücken; aufs Tapet bringen; aufschütten; aufsetzen; aufstellen; aufstocken; aufwinden; aufziehen; ausbügeln; bauen; beauftragen; begründen; beschwören; emporheben; erbauen; erheben; erhöhen; errichten; erziehen; etablieren; fortpflanzen; großbringen; gründen; gutmachen; heben; herauftragen; herbeiziehen; hervorbringen; hinaufbringen; hinaufführen; hinaufgehen; hinaufschrauben; hinauftragen; hingeben; hinzuziehen; hissen; hochheben; hochnehmen; hochschrauben; hochziehen; konstruieren; korrigieren; setzen; sich hinauf arbeiten; sich hochziehen an etwas; starten; steigen; steigern; suggerieren; takeln; umhochziehen; wallen; widmen; winden; ziehen; zur Sprache bringen; zuziehen; züchten; übertragen
recommend empfehlen; raten; vorbringen; vorschlagen; vortragen advisieren; anempfelen; anpreisen; einen Rat geben; empfehlen; konsultieren; raten
suggest empfehlen; raten; vorbringen; vorschlagen; vortragen anregen; aufwerfen; ausmachen; bedeuten; bestimmen; darstellen; einen Vorschlag machen; empfehlen; ermessen; konsultieren; raten; schätzen; suggerieren; taxieren; veranschlagen; vorschlagen; zuflüstern; zur Rede bringen; zuraten; überschlagen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
present aktuell; anwesend; augenblicklich; derzeitig; fortgeschritten; frisch; gegenwärtig; gleichzeitig; heutig; im Augenblick; im Moment; jetzt; kontemporän; modern; momentan; neu; neuzeitlich; unbenutzt; zeitgemäß; zeitgenössisch; zugegen

Synoniemen voor "vorbringen":


Wiktionary: vorbringen

vorbringen
  1. to propose for consideration

beibringen:

beibringen werkwoord (bringe bei, bringst bei, bringt bei, brachte, brachtet, beigebracht)

  1. beibringen (lehren; erziehen)
    to teach; to learn; to educate
    • teach werkwoord (teaches, taught, teaching)
    • learn werkwoord (learns, learnt, learning)
    • educate werkwoord (educates, educated, educating)
  2. beibringen (unterrichten; lernen; unterweisen; )
    to teach; to instruct; to prepare
    • teach werkwoord (teaches, taught, teaching)
    • instruct werkwoord (instructs, instructed, instructing)
    • prepare werkwoord (prepares, prepared, preparing)
    to train
    – teach and supervise (someone); act as a trainer or coach (to), as in sports 1
    • train werkwoord (trains, trained, training)
      • He is training our Olympic team1
  3. beibringen (instruieren; unterrichten; einweisen; )
    to inform; to brief; to instruct; to explain; to teach; to prepare; to train; to learn
    • inform werkwoord (informs, informed, informing)
    • brief werkwoord (briefs, briefed, briefing)
    • instruct werkwoord (instructs, instructed, instructing)
    • explain werkwoord (explains, explained, explaining)
    • teach werkwoord (teaches, taught, teaching)
    • prepare werkwoord (prepares, prepared, preparing)
    • train werkwoord (trains, trained, training)
    • learn werkwoord (learns, learnt, learning)

Conjugations for beibringen:

Präsens
  1. bringe bei
  2. bringst bei
  3. bringt bei
  4. bringen bei
  5. bringt bei
  6. bringen bei
Imperfekt
  1. brachte
  2. brachtest
  3. brachte
  4. brachten
  5. brachtet
  6. brachten
Perfekt
  1. habe beigebracht
  2. hast beigebracht
  3. hat beigebracht
  4. haben beigebracht
  5. habt beigebracht
  6. haben beigebracht
1. Konjunktiv [1]
  1. bringe bei
  2. bringest bei
  3. bringe bei
  4. bringen bei
  5. bringet bei
  6. bringen bei
2. Konjunktiv
  1. brächte bei
  2. brächtest bei
  3. brächte bei
  4. brächten bei
  5. brächtet bei
  6. brächten bei
Futur 1
  1. werde beibringen
  2. wirst beibringen
  3. wird beibringen
  4. werden beibringen
  5. werdet beibringen
  6. werden beibringen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde beibringen
  2. würdest beibringen
  3. würde beibringen
  4. würden beibringen
  5. würdet beibringen
  6. würden beibringen
Diverses
  1. bring bei!
  2. bringt bei!
  3. bringen Sie bei!
  5. beigebracht
  6. beibringend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor beibringen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
train Gefolge; Karawane; Schleppe; Schleppnetz; Schleppzug; Troß; Zug; Zugabteil
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
brief anlernen; anweisen; beibringen; belehren; dozieren; einpauken; einprägen; einstudieren; einweisen; einüben; erlernen; erziehen; instruieren; lehren; lernen; proben; unterrichten; unterweisen benachrichtigen
educate beibringen; erziehen; lehren ausbilden; dressieren; erziehen; großbringen; schulen
explain anlernen; anweisen; beibringen; belehren; dozieren; einpauken; einprägen; einstudieren; einweisen; einüben; erlernen; erziehen; instruieren; lehren; lernen; proben; unterrichten; unterweisen aufklären; aufschließen; auseinandersetzen; auslegen; benachrichtigen; darlegen; deuten; erklären; erläutern; erzählen; erörtern; illustrieren; interpretieren; klären; mitteilen; schildern; verdeutlichen
inform anlernen; anweisen; beibringen; belehren; dozieren; einpauken; einprägen; einstudieren; einweisen; einüben; erlernen; erziehen; instruieren; lehren; lernen; proben; unterrichten; unterweisen ankündigen; anmelden; annoncieren; ansagen; anzeigen; aufklären; aufmerksam machen; bekanntgeben; benachrichtigen; berichten; deklamieren; erklären; erläutern; etwas ankündigen; hinweisen; informieren; kundgeben; melden; meldungmachen; mitteilen; sagen; sein Meinung geben; verkünden; von etwas in Kenntnis setzen; warnen; wiedergeben
instruct anlernen; anweisen; beibringen; belehren; dozieren; einpauken; einprägen; einstudieren; einweisen; einüben; erlernen; erziehen; instruieren; lehren; lernen; proben; unterrichten; unterweisen Auftrag erteilen; Herr sein über; befehlen; dozieren; gebieten; herrschen über; unterrichten; unterweisen
learn anlernen; anweisen; beibringen; belehren; dozieren; einpauken; einprägen; einstudieren; einweisen; einüben; erlernen; erziehen; instruieren; lehren; lernen; proben; unterrichten; unterweisen Unterricht bekommen; aneignen; anlernen; antreffen; auffinden; ausfindig machen; begegnen; büffeln; einpauken; einreißen; einstudieren; entdecken; erlernen; finden; horchen; hören; lernen; ochsen; sich angewöhnen; studieren; unterrichten; vernehmen; vorfinden; zu Ohren kommen
prepare anlernen; anweisen; beibringen; belehren; dozieren; einpauken; einprägen; einstudieren; einweisen; einüben; erlernen; erziehen; instruieren; lehren; lernen; proben; unterrichten; unterweisen Vorbereitungen treffen; anfertigen; anrichten; ausrüsten; bereiten; bereitstellen; bilden; einarbeiten; einführen; einweisen; entstehen; entwerfen; entwickeln; erfinden; erschaffen; erzeugen; fabrizieren; formen; gestalten; grundieren; herstellen; hervorbringen; ins Leben rufen; kochen; konstruieren; kreieren; machen; produzieren; rüsten; schaffen; schöpfen; skizzieren; tun; verfertigen; vorarbeiten; vorbereiten; zubereiten
teach anlernen; anweisen; beibringen; belehren; dozieren; einpauken; einprägen; einstudieren; einweisen; einüben; erlernen; erziehen; instruieren; lehren; lernen; proben; unterrichten; unterweisen dazulernen; dozieren; lehren; unterrichten; unterweisen
train anlernen; anweisen; beibringen; belehren; dozieren; einpauken; einprägen; einstudieren; einweisen; einüben; erlernen; erziehen; instruieren; lehren; lernen; proben; unterrichten; unterweisen abrichten; ausbilden; bilden; büffeln; dressieren; einstudieren; einüben; entwickeln; erlernen; exerzieren; heranbilden; lernen; proben; repetieren; schulen; sichwiederholen; studieren; trainieren; üben
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
brief bündig; flüchtig; kurz; kurzgefaßt; summarisch; vergänglich; zeitlich

Synoniemen voor "beibringen":


Wiktionary: beibringen

beibringen
verb
  1. etwas herbeiholen, beschaffen (als Beleg, Beweis für etwas)
  2. erläutern, zeigen, wie etwas gemacht wird, so dass es der Betreffende dann kann, ebenso macht
beibringen
verb
  1. to pass on knowledge
Cross Translation:
FromToVia
• beibringen → teach ↔ bijbrengen — zorgen dat iemand iets leert
• beibringen → adduce ↔ aanvoeren — bijbrengen als bewijs

bringen:

bringen werkwoord (bringe, bringst, bringt, brachte, brachtet, gebracht)

  1. bringen (mitbringen; mitnehmen; einbringen; herbeibringen)
    to bring; to bring along; to carry
    • bring werkwoord (brings, brought, bringing)
    • bring along werkwoord (brings along, brought along, bringing along)
    • carry werkwoord (carries, carried, carrying)
  2. bringen (ins Haus schicken; besorgen; zustellen; rundbringen)
    to deliver; to bring; to supply; to provide; to bring around; to hand over to; to furnish; to send; to ship; to send round; to give
    • deliver werkwoord (delivers, delivered, delivering)
    • bring werkwoord (brings, brought, bringing)
    • supply werkwoord (supplies, supplied, supplying)
    • provide werkwoord (provides, provided, providing)
    • bring around werkwoord (brings around, brought around, bringing around)
    • hand over to werkwoord (hands over to, handed over to, handing over to)
    • furnish werkwoord (furnishes, furnished, furnishing)
    • send werkwoord (sends, sent, sending)
    • ship werkwoord (ships, shipped, shipping)
    • send round werkwoord (sends round, sent round, sending round)
    • give werkwoord (gives, gave, giving)
  3. bringen (ins Haus liefern; bestellen; zustellen; )
    to deliver; to bring; deliver to the door; to hand over; to leave
    • deliver werkwoord (delivers, delivered, delivering)
    • bring werkwoord (brings, brought, bringing)
    • hand over werkwoord (hands over, handed over, handing over)
    • leave werkwoord (leaves, left, leaving)

Conjugations for bringen:

Präsens
  1. bringe
  2. bringst
  3. bringt
  4. bringen
  5. bringt
  6. bringen
Imperfekt
  1. brachte
  2. brachtest
  3. brachte
  4. brachten
  5. brachtet
  6. brachten
Perfekt
  1. habe gebracht
  2. hast gebracht
  3. hat gebracht
  4. haben gebracht
  5. habt gebracht
  6. haben gebracht
1. Konjunktiv [1]
  1. bringe
  2. bringest
  3. bringe
  4. bringen
  5. bringet
  6. bringen
2. Konjunktiv
  1. brächte
  2. brächtest
  3. brächte
  4. brächten
  5. brächtet
  6. brächten
Futur 1
  1. werde bringen
  2. wirst bringen
  3. wird bringen
  4. werden bringen
  5. werdet bringen
  6. werden bringen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde bringen
  2. würdest bringen
  3. würde bringen
  4. würden bringen
  5. würdet bringen
  6. würden bringen
Diverses
  1. bring!
  2. bringt!
  3. bringen Sie!
  5. gebracht
  6. bringend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor bringen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hand over Abtragung
leave Abfahren; Abreisen; Bildungsurlaub; Erholung; Erlaubnis; Erlaubnisschein; Ferien; Studienurlaub; Urlaub; Urlaubszeit; Wahlurlaubstag; Weggehen
ship Fahrzeug
supply Ablieferung; Anfuhr; Aufgabe; Auslieferung; Beförderung; Besorgung; Bestellung; Einschickung; Einsendung; Lieferung; Maßnahme; Sendung; Versand; Versandung; Versendung; Versorgung; Zufuhr; Zustellung
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bring abgeben; abliefern; besorgen; bestellen; bringen; einbringen; herbeibringen; ins Haus liefern; ins Haus schicken; liefern; mitbringen; mitnehmen; rundbringen; senden; zustellen abgeben; abliefern; ausliefern; besorgen; bestellen; liefern; zustellen
bring along bringen; einbringen; herbeibringen; mitbringen; mitnehmen
bring around besorgen; bringen; ins Haus schicken; rundbringen; zustellen abgeben; abliefern; ausliefern; bereden; besorgen; bestellen; einwickeln; herumkriegen; liefern; umstimmen; zum Bewußtsein bringen; zustellen; überreden; überzeugen
carry bringen; einbringen; herbeibringen; mitbringen; mitnehmen befördern; beistehen; hervorbringen; hinüberbringen; hinüberfahren; schleppen; schwer zu trägen sein; stützen; tragen; transportieren; unterstützen; wuchten; übertragen
deliver abgeben; abliefern; besorgen; bestellen; bringen; ins Haus liefern; ins Haus schicken; liefern; rundbringen; senden; zustellen abgeben; abliefern; ausliefern; austragen; befreien; besorgen; bestellen; entbinden; entheben; entsetzen; erlösen; gebähren; hergeben; herreichen; ins Haus liefern; liefern; reichen; senden; von Belagerern befreien; zur Welt bringen; zustellen; überreichen
deliver to the door abgeben; abliefern; besorgen; bestellen; bringen; ins Haus liefern; liefern; senden; zustellen
furnish besorgen; bringen; ins Haus schicken; rundbringen; zustellen abgeben; abliefern; ankleiden; aufputzen; ausliefern; ausschmücken; ausstaffieren; ausstatten; bekleiden; bereitstellen; besorgen; bestellen; beziehen; dekorieren; einrichten; einzahlen; geben; herausputzen; liefern; möblieren; polstern; schaffen; schmücken; verschaffen; zur Verfügung stellen; zustellen
give besorgen; bringen; ins Haus schicken; rundbringen; zustellen anbieten; angeben; anmelden; anzeigen; ausstellen; austeilen; austragen; begünstigen; besorgen; bevorrechten; bevorzugen; bieten; darbieten; darreichen; deklarieren; donieren; einreichen; einschenken; erweisen; geben; gießen; gönnen; hergeben; herreichen; herumgeben; herüberreichen; hinhalten; hinüberreichen; ins Haus liefern; liefern; melden; präsentieren; reichen; schenken; senden; spenden; stiften; verehren; verschenken; weggeben; zuerkennen; zugestehen; zustellen; zuteilen; zuweisen; überreichen
hand over abgeben; abliefern; besorgen; bestellen; bringen; ins Haus liefern; liefern; senden; zustellen abtragen; anbieten; darreichen; einreichen; hergeben; herumgeben; herüberreichen; hinhalten; hinüberreichen; reichen; vorlegen; überreichen; übertragen an
hand over to besorgen; bringen; ins Haus schicken; rundbringen; zustellen austragen; besorgen; hergeben; herreichen; ins Haus liefern; liefern; reichen; senden; zustellen
leave abgeben; abliefern; besorgen; bestellen; bringen; ins Haus liefern; liefern; senden; zustellen abfahren; abreisen; aufbrechen; ausfahren; ausscheiden; austreten; einfetten; einschiffen; einschmieren; fetten; fortfahren; fortgehen; fortreisen; im Stich lassen; losfahren; schmieren; seineZelteabbrechen; sich entfernen; sich zurückziehen; verlassen; wegfahren; weggehen; wegreisen; ölen; übriglassen
provide besorgen; bringen; ins Haus schicken; rundbringen; zustellen abgeben; abliefern; ausgeben; ausliefern; austragen; bereitstellen; besorgen; bestellen; einzahlen; geben; hergeben; herreichen; ins Haus liefern; liefern; reichen; schaffen; senden; verschaffen; zur Verfügung stellen; zustellen
send besorgen; bringen; ins Haus schicken; rundbringen; zustellen E-Mail senden; abgeben; abliefern; abschicken; absenden; ausliefern; besorgen; bestellen; deponieren; einschicken; einsenden; eintragenlassen; herüberschicken; hinterlegen; jemand etwas zuschicken; liefern; schicken; senden; umbuchen von Geld; verschicken; versenden; wegschicken; wegsenden; zum Versand bringen; zusenden; zustellen; übermitteln; überschreiben; übersenden; überweisen
send round besorgen; bringen; ins Haus schicken; rundbringen; zustellen herumschicken
ship besorgen; bringen; ins Haus schicken; rundbringen; zustellen abgeben; abliefern; abschicken; aufladen; ausliefern; befrachten; beladen; besorgen; bestellen; einladen; einschiffen; einsteigen; entern; laden; liefern; senden; verladen; verschicken; zustellen
supply besorgen; bringen; ins Haus schicken; rundbringen; zustellen abgeben; abliefern; abschicken; ausliefern; bereitstellen; besorgen; bestellen; bevorraten; entgegenbringen; geben; liefern; mit Vorräten versehen; mit Vorräten versorgen; schaffen; senden; verschaffen; verschicken; zuführen; zur Verfügung stellen; zustellen

Synoniemen voor "bringen":


Wiktionary: bringen

bringen
  1. -
bringen
verb
  1. to cause to do
  2. to transport toward somebody/somewhere
  3. place an object into an orbit
  4. -
noun
  1. -
Cross Translation:
FromToVia
• bringen → bring; take; fetch; get; lower; take along; convene; lead ↔ amener — mener d’un lieu à un autre.
• bringen → bring; take; fetch ↔ apporter — porter quelque chose à quelqu’un. usage L’objet du verbe apporter est toujours un inanimé.
• bringen → bring to light ↔ mettre au jour — Faire apparaître







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1097 seconde
Page rendered in 1.0 seconds