Duits

Uitgebreide vertaling voor gibt (Duits) in het Frans

geben:

geben werkwoord (gebe, gibst, gibt, gab, gabt, gegeben)

  1. geben (spenden; schenken; gießen; )
    donner; gratifier; faire un don; accorder; privilégier; verser; faire présent de; favoriser; avantager
    • donner werkwoord (donne, donnes, donnons, donnez, )
    • gratifier werkwoord (gratifie, gratifies, gratifions, gratifiez, )
    • faire un don werkwoord
    • accorder werkwoord (accorde, accordes, accordons, accordez, )
    • privilégier werkwoord (privilégie, privilégies, privilégions, privilégiez, )
    • verser werkwoord (verse, verses, versons, versez, )
    • faire présent de werkwoord
    • favoriser werkwoord (favorise, favorises, favorisons, favorisez, )
    • avantager werkwoord (avantage, avantages, avantageons, avantagez, )
  2. geben (jemandem etwas verabreichen; verabreichen)
    verser; appliquer; administrer; faire prendre; faire avaler; faire consommer
    • verser werkwoord (verse, verses, versons, versez, )
    • appliquer werkwoord (applique, appliques, appliquons, appliquez, )
    • administrer werkwoord (administre, administres, administrons, administrez, )
    • faire prendre werkwoord
    • faire avaler werkwoord
    • faire consommer werkwoord
  3. geben (schenken; verschenken; gießen; )
    offrir; donner cadeau; verser; céder; faire présent de
    • offrir werkwoord (offre, offres, offrons, offrez, )
    • donner cadeau werkwoord
    • verser werkwoord (verse, verses, versons, versez, )
    • céder werkwoord (cède, cèdes, cédons, cédez, )
    • faire présent de werkwoord
  4. geben (verschaffen; zur Verfügung stellen; schaffen; bereitstellen)
    fournir; mettre à la disposition
    • fournir werkwoord (fournis, fournit, fournissons, fournissez, )
  5. geben (hergeben; vergeben; ausgeben; )
    donner; faire cadeau de
    • donner werkwoord (donne, donnes, donnons, donnez, )
    • faire cadeau de werkwoord
  6. geben (distribuieren; verteilen; überreichen; )
    diviser; partager; distribuer; répartir; fournir; remettre; procurer; allouer; verser; servir
    • diviser werkwoord (divise, divises, divisons, divisez, )
    • partager werkwoord (partage, partages, partageons, partagez, )
    • distribuer werkwoord (distribue, distribues, distribuons, distribuez, )
    • répartir werkwoord (répartis, répartit, répartissons, répartissez, )
    • fournir werkwoord (fournis, fournit, fournissons, fournissez, )
    • remettre werkwoord (remets, remet, remettons, remettez, )
    • procurer werkwoord (procure, procures, procurons, procurez, )
    • allouer werkwoord (alloue, alloues, allouons, allouez, )
    • verser werkwoord (verse, verses, versons, versez, )
    • servir werkwoord (sers, sert, servons, servez, )
  7. geben (gewähren; gönnen; erlauben; )
    permettre; prêter; donner; accéder; consentir à; accorder; procurer; livrer; fournir; distribuer; satisfaire à
    • permettre werkwoord (permets, permet, permettons, permettez, )
    • prêter werkwoord (prête, prêtes, prêtons, prêtez, )
    • donner werkwoord (donne, donnes, donnons, donnez, )
    • accéder werkwoord (accède, accèdes, accédons, accédez, )
    • consentir à werkwoord
    • accorder werkwoord (accorde, accordes, accordons, accordez, )
    • procurer werkwoord (procure, procures, procurons, procurez, )
    • livrer werkwoord (livre, livres, livrons, livrez, )
    • fournir werkwoord (fournis, fournit, fournissons, fournissez, )
    • distribuer werkwoord (distribue, distribues, distribuons, distribuez, )
    • satisfaire à werkwoord
  8. geben (vorbinden; vortun; eintreten; )
    mettre; nouer
    • mettre werkwoord (mets, met, mettons, mettez, )
    • nouer werkwoord (noue, noues, nouons, nouez, )

Conjugations for geben:

Präsens
  1. gebe
  2. gibst
  3. gibt
  4. geben
  5. gebt
  6. geben
Imperfekt
  1. gab
  2. gabst
  3. gab
  4. gaben
  5. gabt
  6. gaben
Perfekt
  1. habe gegeben
  2. hast gegeben
  3. hat gegeben
  4. haben gegeben
  5. habt gegeben
  6. haben gegeben
1. Konjunktiv [1]
  1. gebe
  2. gebest
  3. gebe
  4. geben
  5. gebet
  6. geben
2. Konjunktiv
  1. gäbe
  2. gäbst
  3. gäbe
  4. gäben
  5. gäbet
  6. gäben
Futur 1
  1. werde geben
  2. wirst geben
  3. wird geben
  4. werden geben
  5. werdet geben
  6. werden geben
1. Konjunktiv [2]
  1. würde geben
  2. würdest geben
  3. würde geben
  4. würden geben
  5. würdet geben
  6. würden geben
Diverses
  1. gib!
  2. gebt!
  3. geben Sie!
  4. gegeben
  5. gebend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor geben:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
donner Weggeben
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
accorder ausstellen; austeilen; begünstigen; bevorrechten; bevorzugen; bewilligen; einreichen; einschenken; erlauben; erweisen; geben; genehmigen; gewähren; gießen; gutheißen; gönnen; schenken; spenden; stiften; verehren; vergönnen; verschenken; zuerkennen abgeben; abmachen; abstehen; abstimmen; abtreten; ausmachen; ausstellen; austeilen; beipflichten; beistimmen; bewilligen; dulden; eingehen; eingestehen; einlassen; einlenken; einräumen; einsehen; einstellen; einweisen; einwilligen; entbinden; entgegenkommen; entschuldigen; erlauben; ewähren; freilassen; genehmigen; gestatten; gestehen; gewähren; gleichrichten; gleichschalten; gut heißen; gutheißen; gönnen; hereinlassen; hineinlassen; hinterlassen; in Einklang bringen; lassen; leiden; vereinbaren; vergönnen; vorlassen; zuerkennen; zugeben; zugestehen; zulassen; zustimmen; zuteilen; zuweisen; übergeben; überlassen; überreichen
accéder bewilligen; erlauben; geben; genehmigen; gewähren; gutheißen; gönnen; vergönnen; zuerkennen bewilligen; einwilligen; erlauben; genehmigen; gewähren; gut heißen; vergönnen
administrer geben; jemandem etwas verabreichen; verabreichen administrieren; anführen; anordnen; befehlen; bewirtschaften; dirigieren; führen; gebieten; kommandieren; leiten; lenken; steuern; verordnen; verwalten
allouer ausgeben; aushändigen; ausschütten; ausstellen; austeilen; bereitstellen; besorgen; distribuieren; einbringen; geben; gewähren; herbeibringen; herbeischaffen; holen; liefern; schaffen; verabreichen; vermitteln; verschaffen; verteilen; überreichen ausgeben; ausschütten; belegen; zuordnen
appliquer geben; jemandem etwas verabreichen; verabreichen anwenden; ausüben; befolgen; benutzen; betreiben; einordnen; einräumen; einsetzen; gebrauchen; handhaben; hantieren; hinstellen; treiben; verwenden
avantager ausstellen; austeilen; begünstigen; bevorrechten; bevorzugen; einreichen; einschenken; erweisen; geben; gießen; schenken; spenden; stiften; verehren; verschenken begünstigen; bevorrechten; bevorzugen
consentir à bewilligen; erlauben; geben; genehmigen; gewähren; gutheißen; gönnen; vergönnen; zuerkennen Sich einig werden; abmachen; ausmachen; austeilen; bekräftigen; bewilligen; eingestehen; einräumen; einwilligen; entgegenkommen; erlauben; genehmigen; gestatten; gestehen; gewähren; gut heißen; gutheißen; lassen; nachgeben; vereinbaren; vergönnen; zuerkennen; zugestehen; zulassen; übereinstimmen
céder donieren; geben; gießen; schenken; stiften; verschenken; weggeben Streit verlieren; abgeben; abstehen; abtreten; aushändigen; ausliefern; den kürzeren ziehen; durchbiegen; durchzechen; einbrechen; einstürzen; erliegen; fliehen; gestehen; kaitulieren; nachgeben; unterliegen; weichen; zugeben; zugestehen; übergeben; überlassen
distribuer ausgeben; aushändigen; ausschütten; ausstellen; austeilen; bereitstellen; besorgen; bewilligen; distribuieren; einbringen; erlauben; geben; genehmigen; gewähren; gutheißen; gönnen; herbeibringen; herbeischaffen; holen; liefern; schaffen; verabreichen; vergönnen; vermitteln; verschaffen; verteilen; zuerkennen; überreichen ausgeben; ausschütten; austragen; besorgen; bringen; distribuieren; hergeben; herreichen; herumreichen; herumschicken; ins Haus liefern; ins Haus schicken; liefern; reichen; rundbringen; senden; teilen; verbreiten; verschaffen; verteilen; zustellen; zuteilen
diviser ausgeben; aushändigen; ausschütten; ausstellen; austeilen; bereitstellen; besorgen; distribuieren; einbringen; geben; gewähren; herbeibringen; herbeischaffen; holen; liefern; schaffen; verabreichen; vermitteln; verschaffen; verteilen; überreichen aufgliedern; aufteilen; distribuieren; dividieren; durchschneiden; gliedern; herumreichen; scheiden; teilen; trennen; verbreiten; verteilen; zuteilen
donner ausgeben; auspacken; ausplaudern; ausstellen; austeilen; begünstigen; bevorrechten; bevorzugen; bewilligen; einreichen; einschenken; erlauben; erweisen; geben; genehmigen; gewähren; gießen; gutheißen; gönnen; hergeben; schenken; spenden; stiften; verehren; vergeben; vergönnen; verschenken; weggeben; zuerkennen anbieten; angeben; anmelden; anzeigen; austragen; besorgen; bieten; darbieten; darreichen; deklarieren; entgegenbringen; hergeben; herreichen; herumgeben; herüberreichen; hinhalten; hinüberreichen; immatrikulieren; ins Haus liefern; liefern; melden; offerieren; präsentieren; reichen; senden; verheiraten mit; vermählen; zubringen; zufügen; zuführen; zustellen; überreichen
donner cadeau donieren; geben; gießen; schenken; stiften; verschenken; weggeben
faire avaler geben; jemandem etwas verabreichen; verabreichen einflößen; eingeben; verordnen
faire cadeau de ausgeben; auspacken; ausplaudern; geben; hergeben; schenken; vergeben; weggeben
faire consommer geben; jemandem etwas verabreichen; verabreichen
faire prendre geben; jemandem etwas verabreichen; verabreichen einflößen; eingeben; verordnen
faire présent de ausstellen; austeilen; begünstigen; bevorrechten; bevorzugen; donieren; einreichen; einschenken; erweisen; geben; gießen; schenken; spenden; stiften; verehren; verschenken; weggeben
faire un don ausstellen; austeilen; begünstigen; bevorrechten; bevorzugen; einreichen; einschenken; erweisen; geben; gießen; schenken; spenden; stiften; verehren; verschenken
favoriser ausstellen; austeilen; begünstigen; bevorrechten; bevorzugen; einreichen; einschenken; erweisen; geben; gießen; schenken; spenden; stiften; verehren; verschenken anfeuern; anheizen; anspornen; avancieren; befördern; begünstigen; bevorrechten; bevorzugen
fournir ausgeben; aushändigen; ausschütten; ausstellen; austeilen; bereitstellen; besorgen; bewilligen; distribuieren; einbringen; erlauben; geben; genehmigen; gewähren; gutheißen; gönnen; herbeibringen; herbeischaffen; holen; liefern; schaffen; verabreichen; vergönnen; vermitteln; verschaffen; verteilen; zuerkennen; zur Verfügung stellen; überreichen abgeben; abliefern; abschicken; anrichten; auftischen; auftragen; ausliefern; austragen; bedienen; besorgen; bestellen; bringen; dienen; einzahlen; hergeben; herreichen; ins Haus liefern; ins Haus schicken; liefern; reichen; rundbringen; senden; servieren; verschaffen; verschicken; zustellen
gratifier ausstellen; austeilen; begünstigen; bevorrechten; bevorzugen; einreichen; einschenken; erweisen; geben; gießen; schenken; spenden; stiften; verehren; verschenken begünstigen; beschenken; bevorrechten; bevorzugen; unterstützen; zuteilen
livrer bewilligen; erlauben; geben; genehmigen; gewähren; gutheißen; gönnen; vergönnen; zuerkennen abgeben; abliefern; abschicken; abwerfen; ausliefern; austragen; besorgen; bestellen; bringen; darreichen; einbringen; eintragen; entgegenbringen; ergeben; gewinnen; hergeben; herreichen; herüberreichen; hinhalten; hinüberreichen; ins Haus liefern; ins Haus schicken; liefern; reichen; rundbringen; senden; verschicken; zuführen; zustellen
mettre eintreten; geben; heucheln; vorbinden; vormachen; vornehmen; vortun ablagern; ablegen; abstellen; abstreifen; anbinden; anbringen; anketten; ankleiden; anlegen; anrichten; anziehen; aufbewahren; aufheben; aufstellen; auftischen; auftragen; austreiben; bauen; bedienen; befestigen; beisetzen; bergen; betten; bewahren; brühen; deponieren; dienen; dokumentieren; einordnen; einrichten; einräumen; einrücken; einsetzen; einstellen; einteilen; einweisen; etwas hinlegen; festbinden; festhalten; festmachen; fügen; gruppieren; heften; herbeiführen; herstellen; hinlegen; hinstellen; installieren; kleiden; lagern; laichen; legen; niederlegen; plazieren; postieren; schalten; schlingen; servieren; setzen; sichanziehen; stationieren; stecken; stellen; umbinden; umtun; unteraus legen; unterbringen; verankern; vergeben; verlegen; wegbergen; zumachen; zuziehen
mettre à la disposition bereitstellen; geben; schaffen; verschaffen; zur Verfügung stellen bereiten; bereitstellen; vermitteln; verschaffen; vorbereiten; Übergeben
nouer eintreten; geben; heucheln; vorbinden; vormachen; vornehmen; vortun anbinden; anheften; anknöpfen; aufbinden; aufhängen; aufknöpfen; aufknüpfen; befestigen; beglaubigen; binden; den Mund verbieten; erpressen; fesseln; festbinden; festhaken; festheften; festknöpfen; festknüpfen; festlegen; festmachen; festschnallen; festzurren; heften; hängen; knebeln; knoten; schnüren; umbinden; umwinden; verbinden; verknoten; verknüpfen; zubinden; zurren; zusammenbinden
offrir donieren; geben; gießen; schenken; stiften; verschenken; weggeben anbieten; anrichten; auftischen; auftragen; aufweisen; ausschreiben; bedienen; belegen; beweisen; bieten; darbieten; darreichen; dienen; einen ausgeben; einreichen; erweisen; herüberreichen; hinhalten; hinüberreichen; nachweisen; offerieren; präsentieren; reichen; sehen lassen; servieren; vorlegen; vorsetzen; vorweisen; vorzeigen; zeigen
partager ausgeben; aushändigen; ausschütten; ausstellen; austeilen; bereitstellen; besorgen; distribuieren; einbringen; geben; gewähren; herbeibringen; herbeischaffen; holen; liefern; schaffen; verabreichen; vermitteln; verschaffen; verteilen; überreichen distribuieren; freigeben; herumreichen; teilen; verbreiten; versenden; verteilen; zuteilen
permettre bewilligen; erlauben; geben; genehmigen; gewähren; gutheißen; gönnen; vergönnen; zuerkennen ausstellen; austeilen; autorisieren; befähigen; beipflichten; bekräftigen; bewilligen; dulden; eingehen; eingestehen; einlassen; einlenken; einräumen; einsehen; einweisen; einwilligen; entbinden; entgegenkommen; entschuldigen; erlauben; ewähren; freilassen; genehmigen; gestatten; gestehen; gewähren; gut heißen; gutheißen; gönnen; hereinlassen; hineinlassen; hinterlassen; horchen; hören; in die Lage versetzen; instand setzen; lassen; leiden; nachgeben; vergönnen; vernehmen; vorlassen; zu Ohren kommen; zuerkennen; zugeben; zugestehen; zulassen; zustimmen; zustimmen in; zuweisen
privilégier ausstellen; austeilen; begünstigen; bevorrechten; bevorzugen; einreichen; einschenken; erweisen; geben; gießen; schenken; spenden; stiften; verehren; verschenken begünstigen; bevorrechten; bevorzugen
procurer ausgeben; aushändigen; ausschütten; ausstellen; austeilen; bereitstellen; besorgen; bewilligen; distribuieren; einbringen; erlauben; geben; genehmigen; gewähren; gutheißen; gönnen; herbeibringen; herbeischaffen; holen; liefern; schaffen; verabreichen; vergönnen; vermitteln; verschaffen; verteilen; zuerkennen; überreichen abgeben; abliefern; ausgeben; ausliefern; austragen; besorgen; bestellen; hergeben; herreichen; ins Haus liefern; liefern; reichen; senden; verschaffen; zustellen
prêter bewilligen; erlauben; geben; genehmigen; gewähren; gutheißen; gönnen; vergönnen; zuerkennen auslegen; für Geld ausleihen; kreditieren; vorstrecken
remettre ausgeben; aushändigen; ausschütten; ausstellen; austeilen; bereitstellen; besorgen; distribuieren; einbringen; geben; gewähren; herbeibringen; herbeischaffen; holen; liefern; schaffen; verabreichen; vermitteln; verschaffen; verteilen; überreichen abgeben; abschicken; abtragen; anfüllen; auftanken; austragen; auswechseln; beifüllen; besorgen; darreichen; einfallen; einliefern; einreichen; einsenden; einspringen; erneuern; erneutaufstellen; erneutunterbringen; ersetzen; ersetzt; erstatten; hergeben; herreichen; herumgeben; herumreichen; herüberreichen; hinhalten; hinüberreichen; innovieren; ins Haus liefern; liefern; nachfüllen; nachschütten; nachtanken; reichen; rückerstatten; senden; stellvertreten; tilgen; verschicken; vertagen; vertreten; weitergeben; wiedergeben; wiederwählen; zurückbringen; zurückerstatten; zurückgeben; zurücklegen; zurückschaffen; zurückschicken; zurücksenden; zurücksetzen; zurückversetzen; zurückzahlen; zustellen; zürückschicken; überliefern; überreichen
répartir ausgeben; aushändigen; ausschütten; ausstellen; austeilen; bereitstellen; besorgen; distribuieren; einbringen

Synoniemen voor "geben":


Wiktionary: geben

geben
  1. hineintun
  2. (in Verbindung mit es) existieren, da sein
  3. jemandem etwas reichen bzw. in die Nähe oder Hände legen
geben
verb
  1. conférer à quelqu’un un avantage, une prérogative, un emploi.
  2. exempter de la règle ordinaire, par faveur spéciale, ou simplement exempter de quelque chose.
  3. répartir une chose entre plusieurs personnes ou plusieurs endroits.
  4. Faire un don ; transférer, sans rétribution, la propriété d’une chose que l’on posséder ou dont on jouir, à une autre personne.
  5. Il n’y a pas un sujet suffisant pour.
  6. Exister, être présent, se passer

Cross Translation:
FromToVia
geben distribuer deal — distribute (cards)
geben donner give — transfer the possession of something to someone else
geben donner geven — overdragen van het bezit van iets aan iemand anders
geben exister bestaan — daadwerkelijk in het universum voorkomen
geben y; avoir zijn — bestaan

Verwante vertalingen van gibt