Engels

Uitgebreide vertaling voor cursed (Engels) in het Nederlands

cursed:

cursed bijvoeglijk naamwoord

  1. cursed (confoundedly; damned; darned)
    vervloekt; verwenst
  2. cursed (damned; blasted)
    vervloekt; verdoemd
  3. cursed (doomed; damned; blasted)
    gedoemd

Vertaal Matrix voor cursed:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gedoemd blasted; cursed; damned; doomed
verdoemd blasted; cursed; damned damned
vervloekt blasted; confoundedly; cursed; damned; darned damned
- curst; damned; doomed; unredeemed; unsaved
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
verdoemd damned; devilish
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
verwenst confoundedly; cursed; damned; darned

Verwante woorden van "cursed":

  • curseder, cursedest, cursedly, curse

Synoniemen voor "cursed":


Verwante definities voor "cursed":

  1. deserving a curse; sometimes used as an intensifier1
    • villagers shun the area believing it to be cursed1
    • cursed with four daughter1
    • not a cursed drop1
    • his cursed stupidity1
    • I'll be cursed if I can see your reasoning1
  2. in danger of the eternal punishment of Hell1

Wiktionary: cursed


Cross Translation:
FromToVia
cursed vermaledijd vermaledeit — äußerst unangenehm, unerfreulich

curse:

curse [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the curse (malediction; anathema; imprecation; swear-word)
    de vervloeking; de banvloek; de vloek; de verwensing; vertikking

to curse werkwoord (curses, cursed, cursing)

  1. to curse (swear)
    vloeken
    • vloeken werkwoord (vloek, vloekt, vloekte, vloekten, gevloekt)
  2. to curse (damn)
    vervloeken; verdoemen; verwensen
    • vervloeken werkwoord (vervloek, vervloekt, vervloekte, vervloekten, vervloekt)
    • verdoemen werkwoord (verdoem, verdoemt, verdoemde, verdoemden, verdoemd)
    • verwensen werkwoord (verwens, verwenst, verwenste, verwensten, verwenst)
  3. to curse (rage; swear; storm)
    ketteren
    • ketteren werkwoord (ketter, kettert, ketterde, ketterden, geketterd)

Conjugations for curse:

present
  1. curse
  2. curse
  3. curses
  4. curse
  5. curse
  6. curse
simple past
  1. cursed
  2. cursed
  3. cursed
  4. cursed
  5. cursed
  6. cursed
present perfect
  1. have cursed
  2. have cursed
  3. has cursed
  4. have cursed
  5. have cursed
  6. have cursed
past continuous
  1. was cursing
  2. were cursing
  3. was cursing
  4. were cursing
  5. were cursing
  6. were cursing
future
  1. shall curse
  2. will curse
  3. will curse
  4. shall curse
  5. will curse
  6. will curse
continuous present
  1. am cursing
  2. are cursing
  3. is cursing
  4. are cursing
  5. are cursing
  6. are cursing
subjunctive
  1. be cursed
  2. be cursed
  3. be cursed
  4. be cursed
  5. be cursed
  6. be cursed
diverse
  1. curse!
  2. let's curse!
  3. cursed
  4. cursing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor curse:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
banvloek anathema; curse; imprecation; malediction; swear-word
vertikking anathema; curse; imprecation; malediction; swear-word
vervloeking anathema; curse; imprecation; malediction; swear-word
verwensing anathema; curse; imprecation; malediction; swear-word
vloek anathema; curse; imprecation; malediction; swear-word
- bane; condemnation; curse word; cuss; execration; expletive; hex; jinx; nemesis; oath; scourge; swearing; swearword; torment; whammy
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ketteren curse; rage; storm; swear
verdoemen curse; damn condemn
vervloeken curse; damn
verwensen curse; damn
vloeken curse; swear
- anathemise; anathemize; bedamn; beshrew; blaspheme; cuss; damn; excommunicate; imprecate; maledict; swear; unchurch

Verwante woorden van "curse":


Synoniemen voor "curse":


Antoniemen van "curse":


Verwante definities voor "curse":

  1. profane or obscene expression usually of surprise or anger1
  2. an evil spell1
    • a witch put a curse on his whole family1
  3. an appeal to some supernatural power to inflict evil on someone or some group1
  4. a severe affliction1
  5. something causing misery or death1
  6. utter obscenities or profanities1
    • The drunken men were cursing loudly in the street1
  7. wish harm upon; invoke evil upon1
    • The bad witch cursed the child1
  8. heap obscenities upon1
    • The taxi driver who felt he didn't get a high enough tip cursed the passenger1
  9. exclude from a church or a religious community1

Wiktionary: curse

curse
verb
  1. to place a curse upon
  2. to swear, to utter a vulgar curse
noun
  1. prayer that harm may befall someone
  2. supernatural detriment
curse
verb
  1. krenkende of beledigende woorden uitspreken op heftige of ruwe toon
noun
  1. bewust uitgesproken wens om iemand kwaad of leed aan te doen

Cross Translation:
FromToVia
curse vloek Fluch — (im Zorn) gesagte Verwünschung
curse scheldwoord Schimpfwort — ein abfälliges, herabwürdigendes und beleidigendes Wort gegenüber Personen
curse vermaledijen vermaledeien — K|vatd. verfluchen, verdammen
curse affront; belediging; krenking; smaad affrontoutrage fait en face, soit en paroles, être en action.
curse godlasteren; ketteren; vloeken; godslasteren; blasfemeren blasphémerproférer un blasphème ou des blasphèmes.
curse affronteren; beledigen; krenken insulteroutrager de fait ou de parole, avec dessein préméditer d’offenser.
curse vloek malédiction — Action de maudire, résultat de cette action (1)
curse vermaledijen; vervloeken; verwensen maudirelancer des imprécations contre quelqu’un pour qu’il lui arriver du mal.