Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal fonde

Vertaal fonde van Frans naar Nederlands

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. fonder:
  2. fondre:
  3. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor fonde (Frans) in het Nederlands

fonder:

fonder werkwoord (fonde, fondes, fondons, fondez, )

  1. fonder (établir; instaurer; élever; )
    oprichten; stichten; instellen; invoeren
    • oprichten werkwoord (richt op, richtte op, richtten op, opgericht)
    • stichten werkwoord (sticht, stichtte, stichtten, gesticht)
    • instellen werkwoord (stel in, stelt in, stelde in, stelden in, ingesteld)
    • invoeren werkwoord (voer in, voert in, voerde in, voerden in, ingevoerd)
  2. fonder (baser; établir; appuyer; asseoir; s'établir)
    baseren; funderen
    • baseren werkwoord (baseer, baseert, baseerde, baseerden, gebaseerd)
    • funderen werkwoord (fundeer, fundeert, fundeerde, fundeerden, gefundeerd)
  3. fonder (construire; bâtir; édifier; ériger; lancer)
    bouwen; opbouwen
    • bouwen werkwoord (bouw, bouwt, bouwde, bouwden, gebouwd)
    • opbouwen werkwoord (bouw op, bouwt op, bouwde op, bouwden op, opgebouwd)
  4. fonder (s'installer; établir; se nicher; coloniser)
    koloniseren; vestigen; settelen
    • koloniseren werkwoord (koloniseer, koloniseert, koloniseerde, koloniseerden, gekoloniseerd)
    • vestigen werkwoord (vestig, vestigt, vestigde, vestigden, gevestigd)
    • settelen werkwoord (settel, settelt, settelde, settelden, gesetteld)
  5. fonder (établir; baser; s'établir)
    aarden; gronden
    • aarden werkwoord (aard, aardt, aardde, aardden, geaard)
    • gronden werkwoord (grond, grondt, grondde, grondden, gegrond)
  6. fonder (baser; établir; instaurer; )
    grondvesten; funderen; gronden
    • grondvesten werkwoord (grondvest, grondvestte, grondvestten, gegrondvest)
    • funderen werkwoord (fundeer, fundeert, fundeerde, fundeerden, gefundeerd)
    • gronden werkwoord (grond, grondt, grondde, grondden, gegrond)
  7. fonder (aménager; arranger; organiser; )
    regelen; arrangeren; iets op touw zetten
    • regelen werkwoord (regel, regelt, regelde, regelden, geregeld)
    • arrangeren werkwoord (arrangeer, arrangeert, arrangeerde, arrangeerden, gearrangeerd)

Conjugations for fonder:

Présent
  1. fonde
  2. fondes
  3. fonde
  4. fondons
  5. fondez
  6. fondent
imparfait
  1. fondais
  2. fondais
  3. fondait
  4. fondions
  5. fondiez
  6. fondaient
passé simple
  1. fondai
  2. fondas
  3. fonda
  4. fondâmes
  5. fondâtes
  6. fondèrent
futur simple
  1. fonderai
  2. fonderas
  3. fondera
  4. fonderons
  5. fonderez
  6. fonderont
subjonctif présent
  1. que je fonde
  2. que tu fondes
  3. qu'il fonde
  4. que nous fondions
  5. que vous fondiez
  6. qu'ils fondent
conditionnel présent
  1. fonderais
  2. fonderais
  3. fonderait
  4. fonderions
  5. fonderiez
  6. fonderaient
passé composé
  1. ai fondé
  2. as fondé
  3. a fondé
  4. avons fondé
  5. avez fondé
  6. ont fondé
divers
  1. fonde!
  2. fondez!
  3. fondons!
  5. fondé
  6. fondant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor fonder:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
instellen mise au point; réglage
opbouwen composition; constitution; construction; rendu; structure; édification
regelen organisation; réglage
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aarden baser; fonder; s'établir; établir mettre à la terre; s'habituer à; se faire à; se familiariser
arrangeren aménager; arranger; commencer; construire; créer; dresser; fonder; lancer; organiser; édifier; ériger arranger; catégoriser; classer; classifier; convenir; ficher; grouper; orchestrer; organiser; repartir; systématiser
baseren appuyer; asseoir; baser; fonder; s'établir; établir
bouwen bâtir; construire; fonder; lancer; édifier; ériger bâtir; construire; dresser; édifier; ériger
funderen appuyer; asseoir; baser; dresser; fonder; instaurer; s'établir; édifier; élever; ériger; établir faire une substruction de pilotis
gronden baser; dresser; fonder; instaurer; s'établir; édifier; élever; ériger; établir abreuver
grondvesten baser; dresser; fonder; instaurer; s'établir; édifier; élever; ériger; établir
iets op touw zetten aménager; arranger; commencer; construire; créer; dresser; fonder; lancer; organiser; édifier; ériger
instellen dresser; fonder; instaurer; édifier; élever; ériger; établir régler
invoeren dresser; fonder; instaurer; édifier; élever; ériger; établir entrer; entrer dans; importer
koloniseren coloniser; fonder; s'installer; se nicher; établir
opbouwen bâtir; construire; fonder; lancer; édifier; ériger
oprichten dresser; fonder; instaurer; édifier; élever; ériger; établir bâtir; construire; dresser; mettre quelque chose debout; édifier; ériger
regelen aménager; arranger; commencer; construire; créer; dresser; fonder; lancer; organiser; édifier; ériger achever; adapter; ajuster; arranger; convenir; finir; organiser; raccommoder; régler; terminer
settelen coloniser; fonder; s'installer; se nicher; établir
stichten dresser; fonder; instaurer; édifier; élever; ériger; établir
vestigen coloniser; fonder; s'installer; se nicher; établir

Synoniemen voor "fonder":


Wiktionary: fonder

fonder fonder
verb
  1. het grondvesten van een bedrijf
  2. stichten
Cross Translation:
FromToVia
• fonder → stichten ↔ found — to start organization
• fonder → nasporen; doorgronden; naspeuren ↔ ergründen — (transitiv) etwas bis ins Letzte klären; den Grund oder die Ursache für etwas versuchen herauszubekommen

fonde vorm van fondre:

fondre werkwoord (fonds, fond, fondons, fondez, )

  1. fondre (dégeler)
    smelten; door hitte vloeibaar worden
  2. fondre (dégeler)
    dooien; ophouden te vriezen
  3. fondre (diminuer; amoindrir; décroître)
    slinken; inkrimpen; krimpen
    • slinken werkwoord (slink, slinkt, slonk, slonken, geslonken)
    • inkrimpen werkwoord (krimp in, krimpt in, kromp in, krompen in, ingekrompen)
    • krimpen werkwoord (krimp, krimpt, kromp, krompen, gekrompen)
  4. fondre (se fondre; fusionner; joindre; )
    versmelten; fuseren; samensmelten; ineensmelten
    • versmelten werkwoord (versmelt, versmolt, versmolten, versmolten)
    • fuseren werkwoord (fuseer, fuseert, fuseerde, fuseerden, gefuseerd)
    • samensmelten werkwoord (smelt samen, smolt samen, smolten samen, samengesmolten)
    • ineensmelten werkwoord (smelt ineen, smolt ineen, smolten ineen, ineengesmolten)
  5. fondre (dissoudre; se fondre; se liquéfier; dégeler)
    wegsmelten
    • wegsmelten werkwoord (smelt weg, smolt weg, smolten weg, weggesmolten)
  6. fondre
    doorbranden
    • doorbranden werkwoord (brand door, brandt door, brandde door, brandden door, doorgebrand)
  7. fondre (devenir plus souple; dégeler; se liquéfier)
    minder stijf worden

Conjugations for fondre:

Présent
  1. fonds
  2. fonds
  3. fond
  4. fondons
  5. fondez
  6. fondent
imparfait
  1. fondais
  2. fondais
  3. fondait
  4. fondions
  5. fondiez
  6. fondaient
passé simple
  1. fondis
  2. fondis
  3. fondit
  4. fondîmes
  5. fondîtes
  6. fondirent
futur simple
  1. fondrai
  2. fondras
  3. fondra
  4. fondrons
  5. fondrez
  6. fondront
subjonctif présent
  1. que je fonde
  2. que tu fondes
  3. qu'il fonde
  4. que nous fondions
  5. que vous fondiez
  6. qu'ils fondent
conditionnel présent
  1. fondrais
  2. fondrais
  3. fondrait
  4. fondrions
  5. fondriez
  6. fondraient
passé composé
  1. ai fondu
  2. as fondu
  3. a fondu
  4. avons fondu
  5. avez fondu
  6. ont fondu
divers
  1. fonds!
  2. fondez!
  3. fondons!
  5. fondu
  6. fondant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor fondre:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
krimpen diminution
smelten dégel; fonte
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dooien dégeler; fondre
door hitte vloeibaar worden dégeler; fondre
doorbranden fondre
fuseren confluer; fondre; fusionner; joindre; réunir; s'intégrer; s'unir; se fondre; se souder aller de pair; aller ensemble; concorder; confluer; convenir à; correspondre à; fusionner; joindre; réunir; s'accorder à
ineensmelten confluer; fondre; fusionner; joindre; réunir; s'intégrer; s'unir; se fondre; se souder
inkrimpen amoindrir; diminuer; décroître; fondre amenuiser; amoindrir; baisser; descendre; diminuer; décroître; défaillir; réduire; régresser; rétrécir; s'amoindrir; se contracter; se rétrécir
krimpen amoindrir; diminuer; décroître; fondre amenuiser; amoindrir; baisser; diminuer; décroître; défaillir; réduire; rétrécir; se contracter; se rétrécir
minder stijf worden devenir plus souple; dégeler; fondre; se liquéfier
ophouden te vriezen dégeler; fondre
samensmelten confluer; fondre; fusionner; joindre; réunir; s'intégrer; s'unir; se fondre; se souder
slinken amoindrir; diminuer; décroître; fondre amenuiser; amoindrir; baisser; descendre; diminuer; décroître; défaillir; réduire; régresser; rétrécir; s'amoindrir; se contracter; se rabrougir; se racornir; se ratatiner; se recroqueviller; se rétrécir; se rétrécir en séchant
smelten dégeler; fondre
versmelten confluer; fondre; fusionner; joindre; réunir; s'intégrer; s'unir; se fondre; se souder
wegsmelten dissoudre; dégeler; fondre; se fondre; se liquéfier

Synoniemen voor "fondre":


Wiktionary: fondre

fondre
verb
  1. van vaste in vloeibare vorm overgaan
Cross Translation:
FromToVia
• fondre → gieten ↔ cast — to make by pouring into a mould
• fondre → verdwijnen; krimpen; smelten ↔ dwindle — (intransitive) to decrease, shrink, vanish
• fondre → smelten ↔ melt — to change from a solid to a liquid
• fondre → smelten ↔ schmelzen — flüssig machen

Verwante vertalingen van fonde







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0665 seconde
Page rendered in 1.0 seconds