Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. privé:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor privé (Nederlands) in het Engels

privé:

privé bijvoeglijk naamwoord

  1. privé (besloten)
    private; personal; separate

Vertaal Matrix voor privé:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
separate afscheiden; afsplitsen; afzonderen; apart zetten; delen; hakken; in stukken hakken; isoleren; loskoppelen; opdelen; opsplitsen; scheiden; separeren; splitsen; uit elkaar gaan; uit elkaar halen; uiteengaan; uiteenhalen; uitsplitsen; van elkaar gaan
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
personal besloten; privé persoonlijk; persoonsgebonden; subjectief
private besloten; privé confidentieel; dierbaar; eigen; favoriete; geselecteerd; intiem; lievelings; toegenegen; verkoren; vertrouwelijk
separate besloten; privé afzonderlijk; alleenstaand; apart; bijzonder; enig; enig in zijn soort; gescheiden; geïsoleerd; los van elkaar; losstaand; onvergelijkbaar; onvergelijkelijk; op zich; op zichzelf staand; separaat; uniek; vrijstaand

Wiktionary: privé

privé
adjective
  1. voor persoonlijk gebruik gereserveerd
privé
adjective
  1. not accessible by the public
  2. private, exclusive

Verwante vertalingen van privé