Overzicht
Nederlands naar Engels:   Meer gegevens...
  1. ticket:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor ticket (Nederlands) in het Engels

ticket:

ticket [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het ticket (toegangsbewijs; plaatsbewijs; kaart; entreebiljet; kaartje)
    the ticket
    – a commercial document showing that the holder is entitled to something (as to ride on public transportation or to enter a public entertainment) 1
    • ticket [the ~] zelfstandig naamwoord
    the entry permit; the permit; the pass
    • entry permit [the ~] zelfstandig naamwoord
    • permit [the ~] zelfstandig naamwoord
    • pass [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor ticket:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
entry permit entreebiljet; kaart; kaartje; plaatsbewijs; ticket; toegangsbewijs
pass entreebiljet; kaart; kaartje; plaatsbewijs; ticket; toegangsbewijs bergpas; pas; pasje; paspoort
permit entreebiljet; kaart; kaartje; plaatsbewijs; ticket; toegangsbewijs geleidebiljet; geleidebrief; licentie; pas; pasje; paspoort; vergunning; vrijbrief; vrijgeleide
ticket entreebiljet; kaart; kaartje; plaatsbewijs; ticket; toegangsbewijs bekeuring; bewijs van ontvangst; boete; bon; etiket; label; plaatsbewijs; plakker; plakkertje; reisbiljet; reçu; spoorkaartje; sticker
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
pass aanbieden; aangeven; aankomen; aanreiken; afgeven; aflopen; besteden; bezoeken; doorbrengen; gaan; gebeuren; geven; iemand opzoeken; inhalen; langsgaan; langskomen; op visite gaan; overgeven; overhandigen; passeren; plaats hebben; reiken; slagen voor; slijten; toesteken; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan; voorbijkomen; voorbijrijden; voorkomen; zich begeven; zich voordoen
permit akkoord gaan; autoriseren; dulden; duren; fiatteren; goed vinden; goedkeuren; goedvinden; gunnen; in staat stellen; instemmen; inwilligen; laten; mogelijk maken; permitteren; toekennen; toelaten; toestaan; toestemmen; toestemming verlenen; vergunnen; verlenen; veroorloven

Verwante woorden van "ticket":

  • tickets

Wiktionary: ticket

ticket
noun
  1. een papiertje dat ergens recht op geeft, zoals toegang of deelname
ticket
noun
  1. admission to entertainment
  2. pass for transportation

Cross Translation:
FromToVia
ticket ticket Ticket — Flugkarte, Fahrschein, Eintrittskarte und Ähnliches
ticket ticket; coupon; voucher; receipt ticket — billet donnant droit à un accès