Nederlands

Uitgebreide vertaling voor smadend (Nederlands) in het Spaans

smadend:

smadend bijvoeglijk naamwoord

  1. smadend (honend; spottend; smadelijk; schamper; smalend)
    ultrajante; despectivo; ofensivo; cínico; sarcástico
  2. smadend (kwaadsprekend; lasterlijk)
    ofensivo; insultante; difamatorio; maldiciente

Vertaal Matrix voor smadend:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cínico cynicus
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cínico honend; schamper; smadelijk; smadend; smalend; spottend cynisch; spottend
despectivo honend; schamper; smadelijk; smadend; smalend; spottend geringschattend; honend; hooghartig; kleinerend; laag; laatdunkend; minachtend; neerbuigend; smalend; spottend; trots; uit de hoogte; vanuit de hoogte; verachtelijk
difamatorio kwaadsprekend; lasterlijk; smadend kleinerend; kwaadsprekend; lasterend; lasterlijk; vernederend
insultante kwaadsprekend; lasterlijk; smadend grievend; krenkend; kwetsend
maldiciente kwaadsprekend; lasterlijk; smadend
ofensivo honend; kwaadsprekend; lasterlijk; schamper; smadelijk; smadend; smalend; spottend aanstootgevend; aanstotelijk; aanvallend; agressief; grievend; krenkend; kwetsend; offensief
sarcástico honend; schamper; smadelijk; smadend; smalend; spottend bitter; galachtig; hatelijk; met sarcasme; sarcastisch; stekelig; vijandig; zuur
ultrajante honend; schamper; smadelijk; smadend; smalend; spottend

smadend vorm van smaden:

smaden werkwoord (smaad, smaadt, smaadde, smaadden, gesmaad)

  1. smaden (smalen)
    afrentar; ultrajar; difamar; burlarse de
  2. smaden (lasteren; kwaadspreken; belasteren)
    doler; hacer daño a una persona; herir; afectar; perjudicar; chocar; dañar; lastimar; insultar; ofender; afrentar; agraviar; lesionar; calumniar; difamar; blasfemar; injuriar; hacer mal; hablar mal

Conjugations for smaden:

o.t.t.
  1. smaad
  2. smaadt
  3. smaadt
  4. smaden
  5. smaden
  6. smaden
o.v.t.
  1. smaadde
  2. smaadde
  3. smaadde
  4. smaadden
  5. smaadden
  6. smaadden
v.t.t.
  1. heb gesmaad
  2. hebt gesmaad
  3. heeft gesmaad
  4. hebben gesmaad
  5. hebben gesmaad
  6. hebben gesmaad
v.v.t.
  1. had gesmaad
  2. had gesmaad
  3. had gesmaad
  4. hadden gesmaad
  5. hadden gesmaad
  6. hadden gesmaad
o.t.t.t.
  1. zal smaden
  2. zult smaden
  3. zal smaden
  4. zullen smaden
  5. zullen smaden
  6. zullen smaden
o.v.t.t.
  1. zou smaden
  2. zou smaden
  3. zou smaden
  4. zouden smaden
  5. zouden smaden
  6. zouden smaden
en verder
  1. ben gesmaad
  2. bent gesmaad
  3. is gesmaad
  4. zijn gesmaad
  5. zijn gesmaad
  6. zijn gesmaad
diversen
  1. smaad!
  2. smaadt!
  3. gesmaad
  4. smadend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor smaden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dañar beschadigen; kwetsen
herir beschadigen; kwetsen
insultar afsnauwen; uitvallen tegen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afectar belasteren; kwaadspreken; lasteren; smaden aangaan; afbreuk doen aan; benadelen; betreffen; bezeren; beïnvloeden; blesseren; deren; duperen; inwerken; krenken; kwetsen; nadeel toebrengen; raken; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; slaan op; treffen; verwonden
afrentar belasteren; kwaadspreken; lasteren; smaden; smalen
agraviar belasteren; kwaadspreken; lasteren; smaden afgeven op; beschimpen; bespotten; doordrijven; dwingen; forceren; geweld gebruiken; grieven; krenken; kwetsen; pijn doen; uitschelden; verzwaren; zeer doen; zwaarder maken
blasfemar belasteren; kwaadspreken; lasteren; smaden belasteren; beledigen; beschimpen; blaffen; brullen; bulderen; daveren; foeteren; honen; ketteren; kwaadspreken; lasteren; roddelen; schelden; schreeuwen; uitjouwen; uitmaken voor; uitschelden; verguizen; vloeken
burlarse de smaden; smalen belachelijk maken; bespotten; de draak steken; de spot drijven; dollen; een poets bakken; gekheid uithalen; gekscheren; grappen; ironiseren; malligheid uithalen; schamperen; schertsen; spotten; streek uithalen
calumniar belasteren; kwaadspreken; lasteren; smaden belasteren; beschimpen; honen; kuieren; kwaadspreken; lasteren; lopen; roddelen; rondslenteren; slenteren; verguizen; wandelen
chocar belasteren; kwaadspreken; lasteren; smaden aanrijden; botsen; bruuskeren; een por geven; ineenslaan; kapotrijden; kletteren; klingelen; onheus bejegenen; op elkaar botsen; op elkaar knallen; op elkaar stoten; ophoesten; porren; rammelen; rinkelen; stoten; stoten op; tegen elkaar slaan; tingelen; tinkelen; voor de dag komen met
dañar belasteren; kwaadspreken; lasteren; smaden aantasten; aanvreten; afbreuk doen aan; bederven; benadelen; beschadigen; bezeren; bezoedelen; blesseren; deren; eer door het slijk halen; grieven; in elkaar slaan; kapotmaken; krenken; kwaad doen; kwetsen; moeren; mollen; nadeel berokkenen; nadelig zijn; pijn doen; schaden; toetakelen; verwonden; zeer doen
difamar belasteren; kwaadspreken; lasteren; smaden; smalen verdachtmaken
doler belasteren; kwaadspreken; lasteren; smaden deren; grieven; knauwen; krenken; kwetsen; pijn bezorgen; pijn doen; zeer doen
hablar mal belasteren; kwaadspreken; lasteren; smaden
hacer daño a una persona belasteren; kwaadspreken; lasteren; smaden grieven; krenken; kwetsen; pijn doen; zeer doen
hacer mal belasteren; kwaadspreken; lasteren; smaden aandoen; aanmodderen; afbakenen; afpalen; afzetten; bedotten; begrenzen; benadelen; broddelen; duperen; grieven; iets misdoen; kladden; knauwen; knoeien; krenken; kwaad doen; kwetsen; misdragen; misdrijven; morsen; nadeel toebrengen; nadelig zijn; neppen; omlijnen; pijn bezorgen; pijn doen; prutsen; rommelen; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; tillen; vlekken; zeer doen
herir belasteren; kwaadspreken; lasteren; smaden afschieten; afvuren; bezeren; blesseren; deren; grieven; knauwen; krenken; kwetsen; pijn bezorgen; pijn doen; schaden; schieten; schoten lossen; verwonden; vuren; zeer doen; zich bezeren; zich pijn doen; zich verwonden
injuriar belasteren; kwaadspreken; lasteren; smaden beledigen; beschimpen; grieven; krenken; kwetsen; pijn doen; schelden; uitfoeteren; uitjouwen; uitkafferen; uitmaken voor; uitschelden; uitvloeken; zeer doen
insultar belasteren; kwaadspreken; lasteren; smaden beledigen; beschimpen; bespotten; foeteren; ketteren; schelden; uitjouwen; uitmaken voor; uitschelden; vloeken
lastimar belasteren; kwaadspreken; lasteren; smaden aantasten; aanvreten; bederven; benadelen; beschadigen; bezeren; bezoedelen; blesseren; deren; duperen; eer door het slijk halen; krenken; kwetsen; nadeel berokkenen; nadeel toebrengen; pijn bezorgen; pijn doen; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; verwonden; zeer doen
lesionar belasteren; kwaadspreken; lasteren; smaden aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen; bezeren; blesseren; deren; krenken; kwetsen; schaden; verwonden
ofender belasteren; kwaadspreken; lasteren; smaden benadelen; deren; duperen; grieven; krenken; kwaad doen; kwetsen; misdrijven; nadeel berokkenen; nadeel toebrengen; pijn doen; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; zeer doen
perjudicar belasteren; kwaadspreken; lasteren; smaden aantasten; aanvreten; afbreuk doen aan; bederven; benadelen; beschadigen; bezeren; bezoedelen; blesseren; deren; duperen; eer door het slijk halen; grieven; krenken; kwaad doen; kwetsen; nadeel berokkenen; nadeel toebrengen; nadelig zijn; pijn doen; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; verwonden; zeer doen
ultrajar smaden; smalen

Verwante woorden van "smaden":


Wiktionary: smaden


Cross Translation:
FromToVia
smaden calumniar; difamar slander — utter a slanderous statement