Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. vitaal:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor vitaal (Nederlands) in het Frans

vitaal:

vitaal bijvoeglijk naamwoord

  1. vitaal (levenskrachtig)
    vif; vital
    • vif bijvoeglijk naamwoord
    • vital bijvoeglijk naamwoord
  2. vitaal (van levensbelang)
    critique; décisif; vital; crucial; d'intérêt vital

Vertaal Matrix voor vitaal:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
critique aanmerking; beoordeling; bespreking; boekbespreking; commentaar; criticus; kritiek; opmerking; recensent; recensie
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
critique van levensbelang; vitaal bedenkelijk; benard; benauwd; betwist; cruciaal; delicaat; dubieus; ernstig; essentieel; hachelijk; kardinaal; kritiek; kritisch; kwestieus; lastig; moeilijk; netelig; niet makkelijk; noodzakelijk; omstreden; ongemakkelijk; onmisbaar; onontbeerlijk; onrustbarend; penibel; precair; problematisch; twijfelachtig; verdacht; verontrustend; voornaamst; wezenlijk; zorgelijk; zorgwekkend; zwaar
crucial van levensbelang; vitaal cruciaal; elementair; essentieel; fundamenteel; heel belangrijk; kardinaal; noodzakelijk; onmisbaar; onontbeerlijk; vereist; voornaamst; wezenlijk
d'intérêt vital van levensbelang; vitaal
décisif van levensbelang; vitaal aanvoerend; afdoend; beslissend; cruciaal; definitieve; dominant; doorslaggevend; eerste; elementair; essentieel; gezaghebbend; kardinaal; leidend; maatgevend; meestens; noodzakelijk; onmisbaar; onontbeerlijk; overtuigend; overwegend; toonaangevend; vereist; vooraanstaande; voornaamst; wezenlijk
vif levenskrachtig; vitaal actief; ad rem; adrem; alert; beweeglijk; bezet; bijdehand; bitter; bitter van smaak; blij; blijmoedig; dapper; dartel; druk; drukbezet; dynamisch; energiek; erg; fel; ferm; flink; flitsend; geagiteerd; gevat; hanig; heftig; hel; hevig; hip; intens; intensief; kien; kittig; krachtig; levendig; levenslustig; modieus; moedig; monter; moreel sterk; onbeheerst; ongeblust; onstuimig; opgetogen; opgewekt; oplettend; pienter; pinnig; raak; rap; scherp; scherpzinnig; slagvaardig; slim; snedig; snel; snibbig; spits; spitsvondig; tierig; trendy; uitgekiend; uitgekookt; uitgeslapen; verhit; verwoed; vinnig; vlijmend; vlot; vlug; vrolijk; wakker
vital levenskrachtig; van levensbelang; vitaal cruciaal; essentieel; kardinaal; noodzakelijk; onmisbaar; onontbeerlijk; voornaamst; wezenlijk

Verwante woorden van "vitaal":

  • vitale

Wiktionary: vitaal

vitaal
adjective
  1. Qui appartenir à l’essence, qui est de l’essence.