Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bewaren (Nederlands) in het Duits

bewaren:

bewaren werkwoord (bewaar, bewaart, bewaarde, bewaarden, bewaard)

  1. bewaren (opslaan; deponeren)
    speichern; bewahren; lagern; aufbewahren; deponieren; bergen
    • speichern werkwoord (speichere, speicherst, speichert, speicherte, speichertet, gespeichert)
    • bewahren werkwoord (bewahre, bewahrst, bewahrt, bewahrte, bewahrtet, bewahrt)
    • lagern werkwoord (lagere, lagerst, lagert, lagerte, lagertet, gelagert)
    • aufbewahren werkwoord (bewahre auf, bewahrst auf, bewahrt auf, bewahrte auf, bewahrtet auf, aufbewahrt)
    • deponieren werkwoord (deponiere, deponierst, deponiert, deponierte, deponiertet, deponiert)
    • bergen werkwoord (berge, birgst, birgt, barg, bargt, geborgen)
  2. bewaren (behoeden; beschermen)
    bewahren; aufheben; aufbewahren
    • bewahren werkwoord (bewahre, bewahrst, bewahrt, bewahrte, bewahrtet, bewahrt)
    • aufheben werkwoord (hebe auf, hiebst auf, hieb auf, hob auf, hobt auf, aufgehoben)
    • aufbewahren werkwoord (bewahre auf, bewahrst auf, bewahrt auf, bewahrte auf, bewahrtet auf, aufbewahrt)
  3. bewaren (behouden; conserveren)
    bewahren; konservieren; aufbewahren; aufheben; einmachen; einkochen; einbüchsen
    • bewahren werkwoord (bewahre, bewahrst, bewahrt, bewahrte, bewahrtet, bewahrt)
    • konservieren werkwoord (konserviere, konservierst, konserviert, konservierte, konserviertet, konserviert)
    • aufbewahren werkwoord (bewahre auf, bewahrst auf, bewahrt auf, bewahrte auf, bewahrtet auf, aufbewahrt)
    • aufheben werkwoord (hebe auf, hiebst auf, hieb auf, hob auf, hobt auf, aufgehoben)
    • einmachen werkwoord (mache ein, machst ein, macht ein, machte ein, machtet ein, eingemacht)
    • einkochen werkwoord (koche ein, kochst ein, kocht ein, kochte ein, kochtet ein, eingekocht)
    • einbüchsen werkwoord (büchse ein, büchst ein, büchste ein, büchstet ein, eingebüchst)
  4. bewaren (wegzetten; opzij leggen)
    ablegen; hinlegen; abstellen; zurücklegen; einstellen; unterstellen; fortsetzen; abschießen; weglegen; betten; einstallen
    • ablegen werkwoord (lege ab, legst ab, legt ab, legte ab, legtet ab, abgelegt)
    • hinlegen werkwoord (lege hin, legst hin, legt hin, legte hin, legtet hin, hingelegt)
    • abstellen werkwoord (stelle ab, stellst ab, stellt ab, stellte ab, stelltet ab, abgestellt)
    • zurücklegen werkwoord (lege zurück, legst zurück, legt zurück, legte zurück, legtet zurück, zurückgelegt)
    • einstellen werkwoord (r, stellst ein, stellt ein, stellte ein, stelltet ein, eingestellt)
    • unterstellen werkwoord (unterstelle, unterstellst, unterstellt, unterstellte, unterstelltet, unterstellt)
    • fortsetzen werkwoord (setze fort, setzt fort, setzte fort, setztet fort, fortgesetzt)
    • abschießen werkwoord (schieße ab, schießest ab, schießt ab, schoß ab, schoßt ab, abgeschossen)
    • weglegen werkwoord (lege weg, legst weg, legt weg, legte weg, legtet weg, weggelegt)
    • betten werkwoord (bette, bettest, bettet, bettete, bettetet, gebettet)
    • einstallen werkwoord (stalle ein, stallst ein, stallt ein, stallte ein, stalltet ein, eingestallt)
  5. bewaren (archiveren; opslaan; opbergen)
    archivieren; ablegen; aufheben
    • archivieren werkwoord (archiviere, archivierst, archiviert, archivierte, archiviertet, archiviert)
    • ablegen werkwoord (lege ab, legst ab, legt ab, legte ab, legtet ab, abgelegt)
    • aufheben werkwoord (hebe auf, hiebst auf, hieb auf, hob auf, hobt auf, aufgehoben)

Conjugations for bewaren:

o.t.t.
  1. bewaar
  2. bewaart
  3. bewaart
  4. bewaren
  5. bewaren
  6. bewaren
o.v.t.
  1. bewaarde
  2. bewaarde
  3. bewaarde
  4. bewaarden
  5. bewaarden
  6. bewaarden
v.t.t.
  1. heb bewaard
  2. hebt bewaard
  3. heeft bewaard
  4. hebben bewaard
  5. hebben bewaard
  6. hebben bewaard
v.v.t.
  1. had bewaard
  2. had bewaard
  3. had bewaard
  4. hadden bewaard
  5. hadden bewaard
  6. hadden bewaard
o.t.t.t.
  1. zal bewaren
  2. zult bewaren
  3. zal bewaren
  4. zullen bewaren
  5. zullen bewaren
  6. zullen bewaren
o.v.t.t.
  1. zou bewaren
  2. zou bewaren
  3. zou bewaren
  4. zouden bewaren
  5. zouden bewaren
  6. zouden bewaren
diversen
  1. bewaar!
  2. bewaart!
  3. bewaard
  4. bewarend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

bewaren [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. bewaren (bergen)
    Bewaren; Aufheben
    • Bewaren [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Aufheben [das ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor bewaren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Aufheben bergen; bewaren afschaffing; annuleren; annulering; herroepen; het omhoogheffen; intrekken; nietigverklaring; ongeldig verklaren; opheffen; opheffing; oprapen; rapen; tenietdoening; terugnemen
Bewaren bergen; bewaren
aufheben deining; ophef
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ablegen archiveren; bewaren; opbergen; opslaan; opzij leggen; wegzetten afleggen; deponeren; iets neerleggen; leggen; meters maken; neerleggen; neerzetten; onderuit halen; plaatsen; stationeren; wegleggen; zetten
abschießen bewaren; opzij leggen; wegzetten doodschieten; doodvonnis uitvoeren; executeren; neerhalen; neersabelen; neerschieten; om het leven brengen; ombrengen; overhoopschieten; vermoorden
abstellen bewaren; opzij leggen; wegzetten afschaffen; afzetten; deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; onderuit halen; plaatsen; stallen; stationeren; stilzetten; stoppen; tot stilstand brengen; uitdoen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten; verhelpen; zetten
archivieren archiveren; bewaren; opbergen; opslaan archiveren; comprimeren
aufbewahren behoeden; behouden; beschermen; bewaren; conserveren; deponeren; opslaan bergen; deponeren; leggen; neerleggen; op bankrekening zetten; opruimen; plaatsen; sparen; wegleggen
aufheben archiveren; behoeden; behouden; beschermen; bewaren; conserveren; opbergen; opslaan afbestellen; afbetalen; afgelasten; afrekenen; afzeggen; annuleren; bergen; deponeren; heffen; intrekken; leggen; lichten; naar boven tillen; neerleggen; nietig verklaren; nullificeren; omhoog brengen; omhoogheffen; ondervangen; ontbinden; opdoeken; opheffen; oppakken; oppikken; oprapen; oprichten; opruimen; opsnappen; optillen; optrekken; overeindzetten; plaatsen; teniet doen; terugdraaien; tillen; uiteen doen gaan; vereffenen; verijdelen; vernietigen; verrekenen; wegleggen
bergen bewaren; deponeren; opslaan bergen; deponeren; in veiligheid brengen; leggen; neerleggen; opruimen; plaatsen; wegleggen; zetten
betten bewaren; opzij leggen; wegzetten in bed leggen; neerleggen; onderuit halen
bewahren behoeden; behouden; beschermen; bewaren; conserveren; deponeren; opslaan behoeden; behouden; bergen; beschermen; bescherming bieden; beschutten; conserveren; deponeren; handhaven; in bescherming nemen; instandhouden; leggen; neerleggen; opruimen; plaatsen; stand houden; wegleggen
deponieren bewaren; deponeren; opslaan achterleggen; deponeren; geld overmaken; leggen; neerleggen; overboeken; overschrijven; overzenden; plaatsen; posten; posteren; stationeren; storten; wegleggen; zetten
einbüchsen behouden; bewaren; conserveren in blik conserveren; inblikken; inmaken; wecken
einkochen behouden; bewaren; conserveren dikker worden; door koken dikker worden; geconcentreerder worden; in blik conserveren; inblikken; indikken; inmaken; inpekelen; inzouten; opzouten; ruim overklassen; stollen; verdikken; zouten
einmachen behouden; bewaren; conserveren conserveren; in blik conserveren; inblikken; inleggen; inmaken; inpekelen; inzouten; opzouten; ruim overklassen; wecken; zouten
einstallen bewaren; opzij leggen; wegzetten
einstellen bewaren; opzij leggen; wegzetten aannemen; aanstellen; aantrekken; afbestellen; afgelasten; afstellen; afstemmen; afzeggen; annuleren; benoemen; deponeren; detacheren; halt houden; het werk neerleggen als protest; in dienst nemen; inhuren; installeren; instellen; intrekken; leggen; neerleggen; neerzetten; nietig verklaren; onderuit halen; plaatsen; staken; stationeren; stoppen; tewerkstellen; uitzenden; werkonderbreken; zetten
fortsetzen bewaren; opzij leggen; wegzetten aanhouden; continueren; doordouwen; doorgaan; doorzetten; een stapje verder gaan; hervatten; prolongeren; verdergaan; vervolgen; voortgaan; voortzetten
hinlegen bewaren; opzij leggen; wegzetten deponeren; leggen; neerleggen; neervlijen; neerzetten; onderuit halen; plaatsen; stationeren; wegleggen; zetten
konservieren behouden; bewaren; conserveren conserveren; in blik conserveren; inblikken; inleggen; inmaken; inpekelen; inzouten; marineren; opzouten; toebereiden; verduurzamen; wecken; zouten
lagern bewaren; deponeren; opslaan bergen; deponeren; kamperen; legeren; leggen; neerleggen; opruimen; plaatsen; wegleggen
speichern bewaren; deponeren; opslaan bergen; opruimen; opslaan
unterstellen bewaren; opzij leggen; wegzetten aantijgen; insinueren; stallen
weglegen bewaren; opzij leggen; wegzetten bergen; opbergen; opruimen; wegbergen; wegsluiten
zurücklegen bewaren; opzij leggen; wegzetten achterhouden; afleggen; afzonderen; apart zetten; behouden; hamsteren; isoleren; meters maken; oppotten; opzij leggen; opzijleggen; potten; reserveren; terughouden; terugleggen; terugplaatsen; terugzetten; voorbehouden
- behouden; houden

Synoniemen voor "bewaren":


Antoniemen van "bewaren":


Verwante definities voor "bewaren":

  1. zorgen dat het blijft1
    • bewaar jij al je liefdesbrieven?1

Wiktionary: bewaren

bewaren
verb
  1. ervoor zorgen dat iets niet verloren raakt
bewaren
verb
  1. (transitiv), Schweiz: nicht antasten lassen, schützen, verteidigen
  2. (transitiv), Schweiz: auf jemandem, etwas aufpassen; in seine Obhut nehmen
  3. (transitiv) etwas bewahren
  4. sich etwas bewahren: sich etwas erhalten
  5. etwas an einem geeigneten Ort zur späteren Verwendung verwahren

Cross Translation:
FromToVia
bewaren Erhaltung; Konservierung; Bewahrung conservation — The act of preserving, guarding, or protecting
bewaren bewahren; aufrechterhalten preserve — to keep; to maintain the condition of.
bewaren vorbehalten reserve — to keep in store for future or special use
bewaren speichern save — to write a file to a disk
bewaren lagern store — keep (something) while not in use
bewaren bewahren; aufbewahren; behalten; bergen; erhalten; konservieren conservermaintenir en bon état, apporter le soin nécessaire pour empêcher qu’une chose ne se gâter, ne dépérir.
bewaren herausheben; beseitigen; bergen enlever — Déplacer vers le haut.
bewaren stemmen; unterhalten; unterstützen; aufbewahren; behalten; bergen; erhalten; konservieren; fortfahren; fortführen; fortsetzen; weiterführen maintenirtenir ferme et fixe.
bewaren begünstigen; beschirmen; protektieren; schützen; beschützen; hüten; behüten; bewachen; überwachen protégerprendre la défense de quelqu’un, de quelque chose ; prêter secours et appui.
bewaren bewahren; schützen préserver — préserver
bewaren abräumen; fortnehmen; entziehen; wegnehmen; bergen; suspendieren; zurücklegen; abschaffen; beseitigen; entfernen; fortschaffen; wegbringen ôtertirer une chose de la place où elle est. Se dit aussi en parlant des personnes et des animaux.

Verwante vertalingen van bewaren