Engels

Uitgebreide vertaling voor seasoned (Engels) in het Nederlands

seasoned:

seasoned bijvoeglijk naamwoord

  1. seasoned
    door en door; geroutineerd; uitgeslapen; geslepen; doorgewinterd
  2. seasoned (spicy; spiced; peppery; peppered)
    gekruid; pittig; heet; pikant; hartig; gepeperd
  3. seasoned (matured; stale; ripe)
    belegen
  4. seasoned (experienced)
    doorkneed
  5. seasoned (dyed-in-the-wool)
    doorgewinterde

Vertaal Matrix voor seasoned:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
belegen matured; ripe; seasoned; stale
doorgewinterd seasoned
doorkneed experienced; seasoned
gekruid peppered; peppery; seasoned; spiced; spicy spiced; spicy
gepeperd peppered; peppery; seasoned; spiced; spicy spiced; spicy
geroutineerd seasoned
geslepen seasoned bluntly; close; close by; coarse; crude; cunning; even; false; flat; flatly; level; low; mean; nasty; point blank; polished; roguish; sharp; sharpened; shrewd; slick; slippery; sly; smooth; smoothened; underhand; uniform; unwavering; vicious; vile; vulgar; well sharpened
hartig peppered; peppery; seasoned; spiced; spicy salty; spiced; spicy; stiff; stiff conversation; tasty; well-seasoned
heet peppered; peppery; seasoned; spiced; spicy appetising; appetizing; excited; exciting; heated; horny; hot; lascivious; piquant; randy; spiced; spicy
pikant peppered; peppery; seasoned; spiced; spicy appetising; appetizing; daring; erotic; erotical; exciting; piquant; sensual; sexy; spiced; spicy; titillating
pittig peppered; peppery; seasoned; spiced; spicy appetising; appetizing; punish; severe; spiced; spicy; stiff; stiff conversation
uitgeslapen seasoned acute; agile; alert; astute; biting; bright; brisk; canny; clever; crafty; ingenious; intelligent; keen; nimble; quick; rapid; sagacious; sharp; sharp-minded; sharpwitted; shrewd; skilful; skillful; sly; smart; wily; wise
- veteran
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
door en door seasoned
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
doorgewinterde dyed-in-the-wool; seasoned

Verwante woorden van "seasoned":


Synoniemen voor "seasoned":


Antoniemen van "seasoned":

  • unseasoned

Verwante definities voor "seasoned":

  1. rendered competent through trial and experience1
    • a seasoned traveler1
  2. aged or processed1
    • seasoned wood1

Wiktionary: seasoned


Cross Translation:
FromToVia
seasoned geroutineerd routiniertgeübt

season:

season [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the season (period of the year)
    het seizoen; het jaargetijde

to season werkwoord (seasons, seasoned, seasoning)

  1. to season (add spice to; spice)
    kruiden; kruiden toevoegen
  2. to season (marinade; pickle; spice)
    marineren; toebereiden
    • marineren werkwoord (marineer, marineert, marineerde, marineerden, gemarineerd)
    • toebereiden werkwoord (bereid toe, bereidt toe, bereidde toe, bereidden toe, toebereid)

Conjugations for season:

present
  1. season
  2. season
  3. seasons
  4. season
  5. season
  6. season
simple past
  1. seasoned
  2. seasoned
  3. seasoned
  4. seasoned
  5. seasoned
  6. seasoned
present perfect
  1. have seasoned
  2. have seasoned
  3. has seasoned
  4. have seasoned
  5. have seasoned
  6. have seasoned
past continuous
  1. was seasoning
  2. were seasoning
  3. was seasoning
  4. were seasoning
  5. were seasoning
  6. were seasoning
future
  1. shall season
  2. will season
  3. will season
  4. shall season
  5. will season
  6. will season
continuous present
  1. am seasoning
  2. are seasoning
  3. is seasoning
  4. are seasoning
  5. are seasoning
  6. are seasoning
subjunctive
  1. be seasoned
  2. be seasoned
  3. be seasoned
  4. be seasoned
  5. be seasoned
  6. be seasoned
diverse
  1. season!
  2. let's season!
  3. seasoned
  4. seasoning
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor season:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
jaargetijde period of the year; season
kruiden condiments; flavourings; herbs; seasonings; spices
marineren marinading; marinating
seizoen period of the year; season
toebereiden preparing
- time of year
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kruiden add spice to; season; spice
kruiden toevoegen add spice to; season; spice
marineren marinade; pickle; season; spice
toebereiden marinade; pickle; season; spice prepare
- flavor; flavour; harden; mollify; temper
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- flavor; flavour

Verwante woorden van "season":


Synoniemen voor "season":


Verwante definities voor "season":

  1. one of the natural periods into which the year is divided by the equinoxes and solstices or atmospheric conditions1
    • the regular sequence of the seasons1
  2. a recurrent time marked by major holidays1
    • it was the Christmas season1
  3. a period of the year marked by special events or activities in some field1
    • he celebrated his 10th season with the ballet company1
    • she always looked forward to the avocado season1
  4. make more temperate, acceptable, or suitable by adding something else; moderate1
  5. make fit1
    • This trip will season even the hardiest traveller1
  6. lend flavor to1

Wiktionary: season

season
noun
  1. quarter of a year
  2. part of year with something special
verb
  1. to flavour food
  2. to become mature
season
noun
  1. een deel van een jaar met unieke eigenschappen
  2. één van de vier periodes waarin het jaar verdeeld wordt
  3. een jaarlijks terugkerende periode
verb
  1. specerij bij een gerecht doen

Cross Translation:
FromToVia
season seizoen Jahreszeit — in den polaren und gemäßigten Breiten vorkommender Abschnitt eines Jahres nach klimatischer bzw. astronomischer Unterteilung nach der scheinbaren Bahn der Sonne am Himmel
season kruiden assaisonner — En cuisine
season harden; stalen; temperen durcir — Durcir
season jaargetijde; seizoen saisondivision en quatre de l’année : printemps, été, automne et hiver.
season stage stagepériode de préparation par laquelle devoir passer ceux qui aspirer à certaines professions, pour être admettre à les exercer.

Verwante vertalingen van seasoned