Spaanse synoniemen van disgusto, ander woord voor disgusto

Remove Ads

Overzicht

Spaans Synoniemen: Meer gegevens...

disgusto:
- aversión; disgusto; asco; antipatía; animadversión; repugnancia; repulsión; tristeza de amor; desazón; mal de amor; insatisfacción; malestar; descontento; discordia; desagrado; incomodidad; dolor; duelo; daño; pesadumbre; pena; tristeza; pesar; desgracia; miseria; aflicción; enfado; enojo; rabia; cólera; furia; furor; indignación; malicia; irritación; despecho; ira; maldad; abatimiento; molestia; conmoción; irritaciones

Spaans

Uitgebreide synoniemen voor disgusto in het Spaans

disgusto:

disgusto [el ~] zelfstandig naamwoord

el disgusto
la aversión; el disgusto; el asco; la antipatía; la animadversión; la repugnancia; la repulsión
- aversión [la ~] zelfstandig naamwoord
- disgusto [el ~] zelfstandig naamwoord
- asco [el ~] zelfstandig naamwoord
- antipatía [la ~] zelfstandig naamwoord
- animadversión [la ~] zelfstandig naamwoord
- repugnancia [la ~] zelfstandig naamwoord
- repulsión [la ~] zelfstandig naamwoord
el disgusto
la tristeza de amor; la desazón; el disgusto; el mal de amor
- tristeza de amor [la ~] zelfstandig naamwoord
- desazón [la ~] zelfstandig naamwoord
- disgusto [el ~] zelfstandig naamwoord
- mal de amor [el ~] zelfstandig naamwoord
el disgusto
el disgusto; la insatisfacción; el malestar; el descontento; la discordia; el desagrado; el incomodidad
- disgusto [el ~] zelfstandig naamwoord
- insatisfacción [la ~] zelfstandig naamwoord
- malestar [el ~] zelfstandig naamwoord
- descontento [el ~] zelfstandig naamwoord
- discordia [la ~] zelfstandig naamwoord
- desagrado [el ~] zelfstandig naamwoord
- incomodidad [el ~] zelfstandig naamwoord
el disgusto
el dolor; el duelo; el daño; la pesadumbre; la pena; la tristeza; el pesar; la desgracia; el disgusto; la miseria; la aflicción
- dolor [el ~] zelfstandig naamwoord
- duelo [el ~] zelfstandig naamwoord
- daño [el ~] zelfstandig naamwoord
- pesadumbre [la ~] zelfstandig naamwoord
- pena [la ~] zelfstandig naamwoord
- tristeza [la ~] zelfstandig naamwoord
- pesar [el ~] zelfstandig naamwoord
- desgracia [la ~] zelfstandig naamwoord
- disgusto [el ~] zelfstandig naamwoord
- miseria [la ~] zelfstandig naamwoord
- aflicción [la ~] zelfstandig naamwoord
el disgusto
el enfado; el enojo; la rabia; el disgusto; la cólera; la furia; el furor; la indignación; la malicia; la irritación
- enfado [el ~] zelfstandig naamwoord
- enojo [el ~] zelfstandig naamwoord
- rabia [la ~] zelfstandig naamwoord
- disgusto [el ~] zelfstandig naamwoord
- cólera [la ~] zelfstandig naamwoord
- furia [la ~] zelfstandig naamwoord
- furor [el ~] zelfstandig naamwoord
- indignación [la ~] zelfstandig naamwoord
- malicia [la ~] zelfstandig naamwoord
- irritación [la ~] zelfstandig naamwoord
el disgusto
la cólera; el despecho; la rabia; la ira; el enfado; el disgusto; el enojo; la furia; la maldad; el furor; la indignación
- cólera [la ~] zelfstandig naamwoord
- despecho [el ~] zelfstandig naamwoord
- rabia [la ~] zelfstandig naamwoord
- ira [la ~] zelfstandig naamwoord
- enfado [el ~] zelfstandig naamwoord
- disgusto [el ~] zelfstandig naamwoord
- enojo [el ~] zelfstandig naamwoord
- furia [la ~] zelfstandig naamwoord
- maldad [la ~] zelfstandig naamwoord
- furor [el ~] zelfstandig naamwoord
- indignación [la ~] zelfstandig naamwoord
el disgusto
el descontento; el disgusto; la discordia; el desagrado; el abatimiento
- descontento [el ~] zelfstandig naamwoord
- disgusto [el ~] zelfstandig naamwoord
- discordia [la ~] zelfstandig naamwoord
- desagrado [el ~] zelfstandig naamwoord
- abatimiento [el ~] zelfstandig naamwoord
el disgusto
la incomodidad; la molestia; el malestar; el disgusto; el descontento; la desazón; la insatisfacción
- incomodidad [la ~] zelfstandig naamwoord
- molestia [la ~] zelfstandig naamwoord
- malestar [el ~] zelfstandig naamwoord
- disgusto [el ~] zelfstandig naamwoord
- descontento [el ~] zelfstandig naamwoord
- desazón [la ~] zelfstandig naamwoord
- insatisfacción [la ~] zelfstandig naamwoord
el disgusto
el enojo; la cólera; el furor; la rabia; el enfado; el disgusto; la furia; la maldad; la indignación
- enojo [el ~] zelfstandig naamwoord
- cólera [la ~] zelfstandig naamwoord
- furor [el ~] zelfstandig naamwoord
- rabia [la ~] zelfstandig naamwoord
- enfado [el ~] zelfstandig naamwoord
- disgusto [el ~] zelfstandig naamwoord
- furia [la ~] zelfstandig naamwoord
- maldad [la ~] zelfstandig naamwoord
- indignación [la ~] zelfstandig naamwoord
el disgusto
la conmoción; la irritaciones; el disgusto; la irritación
- conmoción [la ~] zelfstandig naamwoord
- irritaciones [la ~] zelfstandig naamwoord
- disgusto [el ~] zelfstandig naamwoord
- irritación [la ~] zelfstandig naamwoord

Synoniemen voor "disgusto" in het Spaans

Uitgebreide synoniemen voor disgusto in het Spaans

disgusto:

disgusto [el ~] zelfstandig naamwoord

el disgusto

el disgusto

el disgusto

el disgusto

el disgusto

el disgusto

el disgusto

el disgusto

el disgusto

el disgusto

Verwante woorden van "disgusto":

Alternatieve synoniemen voor "disgusto":

Verwante synoniemen voor disgusto